Drie stammen

Romeinse ruiterij (Institut archéologique du Luxembourg, Arlon)

Het zijn zomaar de namen van drie van de vele etnische groepen die worden genoemd in de Griekse en Romeinse bronnen: de Sunuci, de Frisiavonen en de Baetasii. De oudere Plinius noemt ze één keer. Achter de Schelde, zo schrijft hij, wonen de Catoslugi, de Atrebaten (in Artesië), de Nerviërs (in Henegouwen), de Vermandui (rond Noyon), de Suaeuconen, Suessiones (rond Soissons), de Ulmanectes, de Tungri (rond Tongeren), de Sunuci, de Frisiavones (Nederlandse archeologen zoeken die, om redenen die ik niet ken, in Zeeland), de Baetasi, de Leuci (in Lotharingen), de Treveri (rond Trier), de Lingones (bij Langres), de Remers (rond Reims), de Mediomatrici (rond Metz), de Sequanen (in de Jura), de Raurici (achter Bazel) en de Helvetiërs (langs de Boven-Rijn).

Waar alle groepen uit deze grotendeels systeemloze lijst woonden, is een van de vele geografische puzzels uit de Oudheid, waarbij onderzoekers hypothese op hypothese stapelen. Als de Ulmanectes een schrijffout zijn voor Sulbanetes, dan leefden ze rond Senlis, waar een inscriptie die naam vermeldt. Als, als, als. We zullen vandaag eens speculeren over de Sunuci, Baetasi en Frisiavones.

Baetasii

Van de laatste groep zijn bij mijn weten drieëntwintig inscripties bekend. Sommige daarvan vermelden een Cohors I Baetasiorum civium Romanorum, een militaire eenheid. Die diende niet in het moederland – de inscripties komen vrijwel allemaal uit het noorden van Engeland – maar de naam bewijst wel dat dit, op het moment dat het legeronderdeel werd gevormd, een zelfstandige gemeente was. Een inscriptie uit het jaar 132, gevonden in Rome, vermeldt drie mensen die worden aangeduid als Traianenses Baetasii, wat verwijst naar Baetasii uit de gemeente Xanten (de Colonia Ulpia Traiana). Dit bewijst dat op dat moment de Baetasii deel uitmaakten van die bestuurseenheid. Die was kolossaal groot maar het betekent dat de Baetasii ergens tussen Maas en Rijn moeten hebben gewoond.

Dat wordt bevestigd door twee passages uit Tacitus, die in zijn beschrijving van de Bataafse Opstand verwijst naar een Bataafse leider, de pro-Romeinse Claudius Labeo, die een legertje van Baetasii, Tungri en Nerviërs rekruteert. Deze laatste twee stammen woonden langs de grote Romeinse weg door Belgica, vanouds aangeduid als Chaussée Brunehaut en tegenwoordig met het potjeslatijn Via Belgica, en het kan heel wel zijn dat de Baetasii daar ook moeten worden gezocht.

Sunuci

Misschien geldt dat ook voor de Sunuci. Er is een legeronderdeel, I Sunucorum, dat in een handvol inscripties wordt genoemd, opnieuw vaak uit Britannië. Afgezien van Plinius zijn er geen literaire vermeldingen, maar daar staat tegenover dat er taalkundig bewijs zou kunnen zijn. Er is namelijk weleens beweerd dat hun naam voortleeft in het plaatsje Sinnich. Daar is een abdij die dateert uit de Volle Middeleeuwen. (Ik ben er deze zomer nog langs gefietst.) Andere namen die met de Sunuci in verband worden gebracht zijn Schin op Geul, Schinnen en Schimmert. Als al die woorden inderdaad zijn afgeleid van Sunuci, dan moeten we deze stam zoeken in het westen van Zuid-Limburg. Als, als, als.

Frisiavonen

Zo zouden we ook nog kunnen kijken naar de Frisiavonen. Nederlandse archeologen plaatsen die wel in Zeeland, hoewel de opsomming in het lijstje van Plinius dat ik hierboven parafraseerde suggereert dat ze tussen de Sunuci en Baetasi in woonden. De reden om ze in Zeeland te plaatsen, is dat de naam lijkt op die van de Friezen, die woonden aan de kust. Naamkundige argumenten zijn een stuk overtuigender als je vier namen hebt – zoals bij de Sunuci – dan als er maar één is. Ik zou mijn geld niet inzetten op de locatie van de Frisiavonen in Zeeland en constateer dat Vlaamse archeologen Zeeland rekenen tot het gebied van de Menapiërs.

De eenentwintig inscripties maken ons weinig wijzer, al zijn er twee grafschriften van Frisiavoonse ruiters bij. Ze zijn gevonden in Rome. Zie het reliëf hierboven, te zien in het onvolprezen Institut archéologique du Luxembourg in het Belgische stadje Arlon, voor een idee van wat we ons erbij moeten voorstellen.

Ruiters uit de Lage Landen dienden vaak in de lijfwacht van de keizer, waarvan de Bataven lange tijd de kern vormden. Als deze twee ruiters inderdaad daarin dienden, en als de rekrutering van de hoofdstedelijke cavalerie na de Bataafse Opstand op dezelfde wijze is doorgegaan, mogen we misschien concluderen dat de Frisiavonen in de buurt van de Bataven woonden. Als, als, als.

Heerlen

En dan is er nog een punt: Coriovallum ofwel Heerlen, dat lange tijd is beschouwd als een verzorgingsplaats op de kruising van de grote weg door Belgica en de weg van Aken naar Xanten. Die interpretatie kent echter een enorm, vanouds bekend probleem: waarom is het badhuis zo immens groot? Het gebouw heeft ronduit stedelijke proporties. Misschien is de oplossing wel dat Coriovallum de hoofdstad was van een van de drie hier behandelde stammen. De nabijheid van Sinnich, Schin op Geul, Schinnen en Schimmert suggereert dat we te maken hebben met de Sunuci. We kunnen verder speculeren dat het even verderop gelegen Aken dan een belangrijk heiligdom was van deze stam.

Als, als, als.

[Een idee van Karen Jeneson, die denkt dat Heerlen de hoofdstad was van de Baetasii.]

Deel dit:

19 gedachtes over “Drie stammen

      1. Henk Smout

        Gisteren in een kiosk net verschenen special van een tijdschrift met de naam Historia doorgebladerd. Dat ging over de Tweede Wereldoorlog, daar stond pas een landkaartje in dat echt van geen kanten deugde, namelijk wie in september 1939 welke gebieden in Polen veroverde.

  1. Jeff

    Het toponiem ‘Be(e)ts’, b.v. voorkomend in Geetbets en Walsbets, helemaal in het oosten van de huidige provincie Vlaams-Brabant wordt wel eens in verband gebracht met de naam van de Baetasii.

    Als je het mij vraagt net zo schimmig als het linken van de namen Schimmert, Schin op Geul en Schinnen aan de naam Sunuci.

  2. Willem Vermeer

    Hoe rechtvaardigen de taalkundigen die -ch- in Schin enz.? Zonder plausibele verklaring is de gelijkenis toeval.

      1. Rob Duijf

        Het gereconstrueerde klassieke Latijn kent geen ‘sj’-klank. ‘Si’ (‘Siunuci’) zou in de buurt komen, maar zo staan ze niet in de bronnen vermeld. Je moet bedenken, dat al die stamnamen via het Latijn tot ons zijn gekomen. De Romeinen hebben wellicht de oorspronkelijke namen phonetisch gelatiniseerd (‘klinkt als…’) overgenomen. Het kan natuurlijk zijn, dat die oorspronkelijke namen in de volksmond zijn blijven bestaan en zijn doorontwikkeld. Vanuit het klassieke Latijn die namen herleiden lijkt me om bovengenoemde reden echter nogal onzuiver.

    1. FrankB

      Zonder plausibele verklaring weten we niet of de gelijkenis toeval is. Met plausibele verklaring hoeven we niet te speculeren.

      1. Willem Vermeer

        Daarom stelde ik die vraag. Als in die regio in dit soort gevallen al “sj” werd gezegd op het moment dat die naam werd ontleend, dan mogen we het misschien aannemen, anders wordt het moeilijk. Even aannemend dat er geen adders onder het gras zitten. Maar het misschien is belangrijk want een mens wil hier parallellen, dus andere gevallen waarin een niet-Nederlandse “s” op een vroeg moment werd overgenomen als “sj”. Zijn er kenners in de zaal?

  3. Waarom zou de naam van een stam die vele eeuwen lang niet meer genoemd werd en praktisch in de vergetelheid is geraakt, zijn naam hebben gegeven aan enkele onooglijke, pas in de middeleeuwen ontstane gehuchtjes? Sommige etymologische verklaringen lijken gewoon te veel op wensdenken.

    1. Marcel O

      Dat is misschien een beetje onderschatten hoezeer gewone mensen vasthouden aan traditionele namen voor gebieden en plaatsen.

  4. eduard

    Om een idee van de soldaten van de beschreven cohorten te krijgen had je denk ik beter gebruik kunnen maken van één van de bekende Keulse grafstenen van ruiters. De afbeelding uit Arlon wijkt sterk van de overige afbeeldingen die langs de Rijn en elders in het Westen gevonden zijn door hun segmentpantser op de schouders, schutvleugels op nek, bovenarmen en dijen, hun aan een gordel in plaats van een draagriem opgehangen zwaarden, de lange mouwen met “manchetten”, en door de afwezigheid van een groot ovalen schild. Ik vermoed dat de kunstenaar probeerde de exotische uitrusting van Syrische bereden boogschutters met de plaatselijke artistieke conventies in overeenstemming te brengen.

  5. Rudmee Koopal

    Julius Caesar noemt de drie stammen niet. In het gebied tussen Nijmegen, Esch, Neuwied en linker Rijnoever lijkt niemand te wonen. Zo is in dit gebied ook geen Euburonse goudstater gevonden, de verbondsmunt van Eburonen en Atuatuci (die westelijk van dit gebied leven). Zowel Euburonen als Atuatuci verdwijnen na de komst van Caesar, worden grotendeels uitgemoord.
    Plinius komt dan met de Sunuci en de Baetasii. Grote kans dat dit een deel van de Eburonen en Atuatuci zijn. Misschien wel aangevuld met resten Tencteri en Usipeti, als confoederati, net als de Bataven, neergezet als buffer tegen de grotere Germaanse stammen aan de rechter Rijnoever. Deze stammen zijn veel lossere verbanden dan we denken en al helemaal geen ethnische groepen. Ze gaan op in een groter verband of splitsen zich.

Reacties zijn gesloten.