
Zoals de trouwe lezers van deze blog merken, had ik het naar mijn zin op de dubbele expositie in Luik en Tongeren, “Racines, les civilisations du Bas-Danube” in le Grand Curtius en daarna “Dacia Felix” in het Gallo-Romeins museum. Dacië was het koninkrijk dat in de eerste eeuw vóór en na Christus ten noorden van de Beneden-Donau lag. Het museum definieert ze als de Thraciërs die woonden in de Karpaten en Transsylvanië, archeologisch herkenbaar aan de versterkte nederzettingen die vanaf het midden van de tweede eeuw v.Chr. zijn aan te wijzen. Sarmizegetusa Regia is van deze davae, zoals ze worden aangeduid, de bekendste.
De hamvraag is waardoor die versterkingen ontstonden. Het is duidelijk dat in de voorafgaande eeuwen de inheemse bevolking, de Thracische Geten, contact had met Griekse kolonisten die zich hadden gevestigd aan de kust van de Zwarte Zee, en met Skythen en de Kelten, die zich ook vestigden aan de benedenloop van de Donau. De beeldschone tentoonstellingscatalogus zegt dat de Kelten in de vroege tweede eeuw v.Chr. vertrokken uit Transsylvanië, wellicht gedwongen door een sterker wordende plaatselijke bevolking, waarbij een nieuwe krijgerselite een rol kan hebben gespeeld. Andere specialisten, zo lees ik, menen dat de Kelten zijn geassimileerd. Ik heb ook weleens gelezen dat de Kelten de krijgerselite waren die het gebied veranderden in een Dacisch koninkrijk.
Feit is in elk geval dát er een proces was van staatsvorming, waarbij diverse koninkrijkjes ontstonden. Soms werden die verenigd tot één rijk, zoals door Burebista en door Decebalus, koningen die tegelijk hogepriester waren. De eerste stichtte in het huidige Roemenië en Bulgarije een rijk dat welvarend genoeg was om een aantrekkelijke tegenstander te zijn voor Julius Caesar, die in 58 v.Chr. van zins was Dacië aan te vallen. Een migratie van Helvetiërs leidde ertoe dat niet de oostelijke Balkan maar Gallië onder de voet werd gelopen. De andere koning, Decebalus, viel eind eerste eeuw na Chr. het Romeinse Rijk binnen maar werd door keizer Domitianus verslagen. Enkele jaren later voerde keizer Trajanus oorlog tegen de Daciërs, dreef Decebalus tot zelfmoord en annexeerde diens koninkrijk. Ik blogde al eens over het monument bij Adamclisi. De buit was voldoende om in Rome het Forum en de Markthallen van Trajanus te bouwen.
Dat het koninkrijk Dacië een serieuze tegenstander vormde, is af te leiden uit een verandering in de Romeinse bewapening. De legionairs hadden goede helmen maar die waren niet geschikt voor een gevecht tegen mensen die waren uitgerust met een zogeheten falx, een wapen dat nog het meest lijkt op een enorm, ietwat krom mes dat met twee handen werd vastgehouden en waarmee een Dacische krijger een legionairshelm in tweeën kon splijten. De Romeinen versterkten daarom hun helmen door er in een kruisvorm twee beugels over te plaatsen.
Een falx heb ik in de tentoonstelling niet gezien, wel een klein model, de sica, een aan één kant snijdende dolk. Er was nog veel meer moois te zien. Let even op de griffioen hieronder, een motief dat al in de Getische tijd te vinden was en dat ik morgen nog eens zal noemen.
[Wordt op oudejaarsdag nog eenmaal vervolgd. Het Gallo-Romeins museum is deze maandag open en een bezoek aan “Dacia Felix” valt eenvoudig te combineren met “Racines, les civilisations du Bas-Danube” in het Grand Curtius-museum in Luik.
Andere tips voor deze kerstvakantie: er is in Amsterdam in het Allard Pierson-museum een fijne tentoonstelling over de god Bes (ook leuk voor de kinderen maar vandaag gesloten) terwijl u in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden een bezoek kunt brengen aan Cyprus, eiland in beweging.]
Grappige anekdote over de Nederlandstalige versie van de website van het Luikse museum “Grand Curtius”: zoals wij in Vlaanderen allemaal weten is de fiere stad Luik franstalig (ik werkte er een 6-tal jaren). Over wat gaat het nu. Wel op de websitepagina “ARCHEOLOGIE” van het museum geven zij een beschrijving van een in hun bezit zijnde JUPITERZUIL. In de Nederlandstalige vertaling echter lezen we meermaals: “JUPILERZUIL”. Nu kent elke Belg en zeker een groot aantal Nederlanders het van Luikse oorsprong (Brouwerij Piedboeuf in Jupille-sur-Meuse) zijnde Jupilerpilsbier met een marktaandeel van zo’n 52% in het eigen land. Had de vertaler van het franstalige “Colonne de Jupiter” misschien wat veel Jupilerbier gedronken of wilde hij nog eens extra bekendheid geven aan dat (lekkere) Luikse biertje? Of is het gewoon een drukfoutje met publicitaire oogmerken?
Daar hebben we de uitdrukking Freudiaanse vergissing voor.
Overigens vind ik Jupiler net zo min lekker als Heineken en Amstel.
Slag om de arm: dit gaat om bier uit fles, uit tap smaakt alle bier anders.
Volgens de website is Grand Curtius open op maandag, maar op dinsdag (mardi) op zijn Frans gesloten. Omdat deze slak blijft kruipen doe ik er nu toch maar zout op.
Dank je wel. Ik verbeter het snel! Overigens een vreemde fout want ik weet dat best.
Misschien omdat we hier zo gewend zijn aan musea die op maandag dicht zijn?
https://www.youtube.com/watch?v=r9hUiU2r8nY (Mijn contextualisering van de Celtic stone, ona, in de Aula van de Katholieke Universiteit in Leuven, waar toen talloze levensgrote portretten van professoren en prelaten domweg naast elkaar hingen…) *Totus tuus*, Pek van Andel.
Dus deze miniserie gaat me helaas niet vertellen hoe nu net het Romaans alle migraties van Goten, Hunnen, Avaren, Slaven, Bulgaren, Magyaren en Turken (en wie ik allemaal nog vergeten ben) overleefde?
Niemand weet het. 🙂
Misschien toch iets meer. Kijk, tot aan de 6e eeuw was het Latijn in ZO Europa wijd verbreid. Er kan geen twijfel aan bestaan dat het hele gebied waarvan Sirmium het centrum was (dus de regio Belgrado, zeg maar) latijnstalig was, en ook bijvoorbeeld Skopje (toen Scupi). De familie van Justinianus was afkomstig uit Zuid-Servië en van huis uit sprak hij Latijn. Maar in het geval van Dacië en de bendenloop van de Donau ontbreekt enig bewijs. Wat weer weinig zegt, want er is niet weinig informatie, zeg maar haast niks.
Het gevolg is dat er ruwweg twee opvattingen zijn. De ene stelt dat het Roemeens door relatief late migraties naar de benedenloop van de Donau is gebracht, bijvoorbeeld uit Zuid-Servië (maar er zijn andere mogelijkheden). De andere dat het de taal voortzet van Latijnstaligen die na het vertrek van de Romeinen in de regio zaten en vervolgens lange tijd onopgemerkt zijn gebleven. Dat laatste klinkt bizar, maar ook het Albanees is lang onopgemerkt gebleven, dus er is een soort parallel.
Normale discussie over deze kwestie wordt bemoeilijkt door het feit dat de kwestie beladen is door nationale emoties van allerlei kanten, vooral op de as Hongaren-Roemenen. Aan Hongaarse kant prefereert men de eerste optie omdat die inhoudt dat de sprekers van het Roemeens nog later zijn dan zij, plat gezegd. Aan Roemeense kant gaat men voor de tweede optie, die maakt dat men toch een tikje autochthoner is dan in het andere geval, en zo meer recht kan doen gelden op Transsylvanië.
Het is allemaal nogal triest. ZO Europa staat bol van dit soort dingen, maar dit is een van de meest belaste.
Niet nageplozen wat tegen https://nl.wikipedia.org/wiki/Roemenisering_van_Transsylvani%C3%AB in te brengen valt.
Niets, behalve dat het over een veel recentere tijd gaat dan de middeleeuwse momenten waarop men zijn gebiedsaanspraken pleegt te baseren.
Heel primitief uitgedrukt, veel primitiever dan iemand zou doen die er echt diep in zit, is de redenering de volgende: “die Hongaren zijn pas in 895 gekomen en die Duitsers nog later. Wij zitten daarentegen al sinds de Romeinse tijd in de regio, dus hebben oudere rechten.”
De historische discussie ontleent dan haar venijnigheid aan de premisse “wij zitten … al sinds de Romeinse tijd in de regio”. Voor ons is dat een raar argument, want hoe zinvol is het om in zo’n demografisch instabiel gebied de situatie van (zeg maar) 1200-1500 jaar geleden als norm te nemen voor het nu? Daarbij komt dat die situatie niet op een historisch verantwoorde wijze is vastgesteld, of valt vast te stellen, want daarvoor is de beschikbare informatie ontoereikend. [Of liever, dat neem ik voor het gemak even aan, want ik maak me sterk dat als je de verschillende varianten op een wetenschappelijk verantwoorde manier gaat vergelijken, dat er dan wel degelijk sommige zullen blijken op objectieve gronden af te vallen. Want zo is het meestal.]
Zomin als mijn vorige Wikipediaverwijzing is https://de.wikipedia.org/wiki/Dako-romanische_Kontinuit%C3%A4tstheorie in een andere taal beschikbaar. Ik onthoud mij van stellingname.
Dat is een mooie samenvatting, vind ik. Je kan er vooral uit halen dat er geen evident juiste oplossing is.
Persoonlijk (laten we er niet omheen draaien) vind ik de continuïteitsvariant minder aantrekkelijk dan de concurrentie. Een paar belangrijke punten worden in dat wikipedia-stuk genoemd, bijvoorbeeld een paar specifieke overeenkomsten tussen Albanees en Roemeens, die er moeilijk kunnen zijn gekomen zonder dat die twee talen onmiddellijke buren waren. Maar als iemand plausibel maakt dat dat wel degelijk met de continuïteitsvariant te verenigen is, bijvoorbeeld omdat kan worden aangetoond dat het Albanees op het cruciale moment benoorden de Donau werd gesproken, dan laat ik me daardoor overtuigen.
Een groot probleem hier is dat je op de hoogte moet zijn van meer vakgebieden dan een mens kan bevatten, bijvoorbeeld de historische dialectologie van het Albanees en het Roemeens. Dat wikipedia-artikel noemt terecht het grote Roemeenstalige gebied dat in Griekenland bestaat, of tot voor kort bestond (eigenlijk twee gebieden). Om de verhouding tussen dat Roemeens en het Roemeens van Roemenië te kunnen beoordelen, moet je een heel gedetailleerd begrip hebben van de historische dialectologie van die taal.
Nu breekt hier het oudejaarsgedoe los. Beste wensen!
Mooie serie!
Helmen met (sporen van) kruisvormige beugels verschijnen voor het eerst in de 2de helft van de 1ste eeuw n.Chr., zowel versierde “ruiterhelmen”, ijzeren “legionairshelmen” als eenvoudige bronzen helmen. De verbinding met de falx is twijfelachtig.
Wat mij altijd zo opvalt is hoe flets die latere helleniserende kunst is, vergeleken met die prachtige, geheel eigen kunst van de nog niet door het hellenisme geïnfecteerde Scythen en Kelten