Paulus’ leugentje om bestwil

Paulus (Prinsengracht 5, Amsterdam)

Was de apostel Paulus, die eigenlijk Saul heette, een leugenaar? In de Nieuwe Bijbelvertaling wordt Handelingen 26.14 als volgt weergegeven:

Toen ik midden op de dag zag hoe een licht uit de hemel, feller dan de zon, mij en mijn reisgenoten omstraalde. We vielen allen op de grond en ik hoorde een stem in het Hebreeuws tegen me zeggen: “Saul, Saul, waarom vervolg je mij? Je kwelt jezelf door je zinloze halsstarrigheid!”

Of, zoals het in de Statenvertaling staat:

Saul, Saul wat vervolght ghy my? Het is u hardt tegen de prickels de versenen te slaen.

Dat is een rare passage, want dat heeft die stem helemaal niet gezegd. Als we even terugbladeren, lezen we immers in 9.4:

Hij werd plotseling omstraald door een licht uit de hemel, viel op de grond en hoorde een stem tegen hem zeggen: “Saul, Saul, waarom vervolg je mij?”

Niks zinloze halsstarrigheid, niks prickels of versenen. Dat die stem in het echt inderdaad niets over heeft gezegd, blijkt ook uit Handelingen 22.7, als Paulus aan het Sanhedrin uitlegt wat er is gebeurd: ook daar zegt hij dat de stem hem alleen vroeg waarom Saul hem vervolgde.

Waarom legt Paulus dan toch in 26.14, in zijn tweede toespraak (tegenover koning Agrippa en zijn zus Berenike) de hemelse stem een langere opmerking in de mond?

Het probleem werd al in de Middeleeuwen gezien, en verschillende kopiisten meenden dat hun voorbeeldtekst een fout bevatte. Daarom voegden ze aan het oorspronkelijke verhaal (regel 9.3 dus) de opmerking toe die ze in 26.14 vonden, namelijk dat het Paulus hard zou vallen als hij zijn verzenen tegen de prikkels zou slaan.

Maar de auteur van Handelingen wist heel goed wat hij deed. Eerst een inleidende kwestie: wat zijn die prikkels en verzenen? Het zijn wagenmennerstermen. De ezel of os voor een kar wilde nog wel eens stil gaan staan langs de weg, en daarom maakte de menner aan de voorkant van de wagen wat distels of een puntige stok vast. Als het trekdier halt hield, bewoog de kar nog even door en kreeg het beest die distels tegen zijn achterpoten (verzenen), wat hem letterlijk “prikkelde” om door te gaan.

Het is een mooi beeld. Wie zich tegen God verzet, zoals Saul, zal daarmee alleen maar zichzelf kwellen. Het is ook een heel oud beeld, dat Paulus niet zelf heeft bedacht. Hij citeert namelijk de Griekse tragediedichter Euripides, die in zijn toneelstuk De Bakchanten een  koning ten tonele voert die zich verzet tegen de introductie van de cultus van de wijngod Dionysos. Een van zijn adviseurs vergelijkt hem dan met een ezel die in aanraking komt met de prikkel (Bakchanten 793-795). Paulus’ citaat is dus buitengewoon geschikt, temeer daar veel mensen in de Oudheid meenden dat Dionysos en de god van de Joden dezelfde waren – niet voor niets stond er op de Joodse munten een druiventros.

In het Sanhedrin, waarin vrome Joden zaten die beslist geen Griekse toneelstukken kenden, kon Paulus zich verdedigen met een letterlijk citaat. Maar toen hij stond tegenover Agrippa en Berenike, die door-en-door vergriekst waren en het wilden weten ook, paste Paulus zijn verhaal een beetje aan. Hij zal met dit leugentje om bestwil beslist een goede indruk hebben gemaakt.

Deel dit: