
In het eerste stukje schreef ik dat Gaius Scribonius Curio in de zomer van 49 v.Chr. Sicilië verzekerde voor Caesar. Daarna stak hij over naar Afrika met vijfhonderd Gallische ruiters en het Vijftiende en het Zestiende Legioen, twee eenheden die in 53 v.Chr. waren gelicht toen Rome ook het door Ambiorix verslagen Veertiende moest vernieuwen. Het Vijftiende was in Italië gebleven om deel te nemen aan Crassus’ expeditie tegen de Parthen en was meteen naar Caesar overgelopen toen deze de Rubico was overgestoken; over eerdere avonturen van het Zestiende weten we niets. Veel gevechtservaring lijken de mannen echter niet te hebben gehad.
Schermutselingen
Curio landde bij Kaap Bon en rukte in slechts drie dagen op door het achterland van het verwoeste Karthago tot hij aankwam bij de rivier de Medjerda, waar zijn tegenstander op hem wachtte: Publius Attius Varus. Hij verdedige Utica, de hoofdstad van de provincie Africa.
Tijdens de eerste schermutselingen wist Curio een graanvloot te onderscheppen. Nu had hij de middelen voor een rustig beleg van Utica. Inderdaad rukte hij daarheen op, maar hij vergat zijn flank te dekken en werd verrast door een Numidisch leger, gestuurd door koning Juba. De Gallische cavalerie wist de vijandelijk ruiterij echter terug te drijven.
Het was goed afgelopen maar het bracht Curio’s manschappen aan het twijfelen. Toen ze eenmaal tegenover hun vijanden stonden, aarzelden ze of ze de strijd wel moesten voortzetten. Varus speelde daarop in door een van zijn officieren, Sextus Quinctilius Varus (inderdaad, de vader van), naar Curio’s kamp te sturen om de soldaten aan te zetten tot desertie. Curio hield echter een klinkende redevoering waarin hij zijn mannen ervan overtuigde Caesar trouw te blijven.
Veldslag
De volgende dag stonden de twee legers tegenover elkaar aan weerszijden van de rivier, op de steile oevers. Varus en Curio aarzelden, maar uiteindelijk stuurde Varus de ruiters van Juba de rivierbedding in. Curio’s Gallische cavalerie was erop voorbereid – en was door Curio versterkt met de nodige infanterie. Het ruitergevecht eindigde in een overwinning voor de aanhangers van Caesar, die nu de rivier overstaken. Toen ze aan de overzijde naar boven klauterden, ontdekten ze dat Varus’ mannen al op de vlucht waren geslagen.
Afgezien van het begraven van honderd eigen en zeshonderd vijandelijke doden, weerhield niets Curio nog van de blokkade van Utica. Hij begon met de aanleg van belegeringswerken. Toen de burgers dat zagen, smeekten ze Varus om te capituleren. Deze vermoedde echter dat Juba’s leger in de omgeving was en weigerde in te gaan op hun verzoek.
Nachtelijke operaties
Ook Curio vernam van Juba’s nadering. Concluderend dat de bordjes waren verhangen, trok hij zich terug naar een veiliger punt. Daarvandaan stuurde hij een bode naar Sicilië met een verzoek om versterkingen. Er was haast, maar zijn eigen leger was veilig en had voldoende levensmiddelen.
Terwijl hij afwachtte, kwam het bericht dat Juba helemaal niet in de buurt was, maar in Lepcis Minor, vlakbij het huidige Monastir, en dat het leger dat wel in de buurt was, maar klein was. De commandant heette Saburra. Nog in de nacht stuurde Curio, die het niet aan energie ontbrak, verkenners uit, die het vijandelijke kamp inderdaad identificeerden. De zon was nog niet opgekomen toen Curio uitrukte met het doel de vijand te verrassen. Dat lukte: zijn eigen ruiterij bracht Saburra’s troepen volledig in paniek, en de Numidiërs begonnen aan een terugtocht.
De ondergang van Curio
Curio’s soldaten, die al een nachtelijke mars achter de rug hadden, volgden hem, zonder veel cavaleriedekking, aangezien de Gallische paarden moe waren. Zo bereikten de legionairs, terwijl de zomerhitte begon toe te nemen, een vlakte, waar plotseling een enorm Numidisch ruiterleger opdook. Juba was helemaal niet in Lepcis, hij was in de omgeving. Hij had zijn leger naar Saburra gestuurd, die de Romeinen naar het voor de Numidische cavalerie ideale slagveld had gelokt.
Curio’s manschappen vochten dapper maar raakten steeds verder afgemat. In de vertaling van Hetty van Rooijen vertelt Caesar wat er gebeurde.
De ruitercommandant Gnaeus Domitius omringde Curio met enkele ruiters. Hij spoorde hem aan zich door een vlucht te redden en zich naar het legerkamp te begeven, en beloofde dat hij niet van zijn zijde zou wijken. Maar Curio verklaarde dat hij Caesar nooit meer onder ogen wilde komen nu hij het leger had verloren dat Caesar aan hem had toevertrouwd. Zo vond hij vechtend de dood.
Nasleep
Fictie, vrijwel zeker. Er waren weinig overlevenden die Caesar verslag konden doen van de dood van Curio. En het zegt veel over Caesar dat hij van zijn kolonels verwachtte dat ze zich dood zouden vechten met een caesariaanse geloofsbelijdenis. Een nare passage om te lezen dus.
Die avond werden twee legioenstandaards en Curio’s hoofd naar het kamp van Juba gebracht. Die rapporteerde aan de Senaat en de consuls, die in Macedonië waren, wat er was gebeurd, en zij verleenden hem als beloning de koningstitel (die hij al had). De troepen die Curio die nacht in zijn kamp had achtergelaten, werden in een chaotische operatie geëvacueerd; onder hen was de latere historicus Gaius Asinius Pollio.
Enkele voorname Romeinen waren minder gelukkig en vielen in handen van Juba, die ze meenam naar zijn hoofdstad Constantine en daar liet executeren. De Senaat had een van de deel-oorlogen gewonnen, maar het voorspelde voor de Senaat weinig goeds dat de overwinning niet was behaald door Romeinse troepen maar door een Numidische vorst.
[Een overzicht van de reeks over Julius Caesar is hier.]
Al die moeite en al dat geweld. Af en toe word je overvallen door de helaasheid der dingen.
En dat is weer één van die godverdomse dagen op deze godverdomse bol.