
Het is de Week van de Klassieken en vandaag neem ik u mee naar de uiterste rand van de klassieken: naar Prokopios, een Grieks-schrijvende auteur uit de zesde eeuw na Chr. Je kunt hem aanduiden als een laatantieke historicus maar ook als een vroegmiddeleeuws schrijver. Hij publiceerde diverse boeken over Justinianus, de keizer die probeerde het Romeinse Rijk te herstellen en dat project zag mislukken. Hij was ook iemand op de rand van Oudheid en Middeleeuwen. Prokopios vermeldt bovendien een volk op de geografische rand van de klassieke wereld: de Finnen.
De Finnen
Hij was niet de eerste. Al in de eerste eeuw kende de Romeinse geschiedschrijver Tacitus de Fenni en in de tweede eeuw vermeldt Ptolemaios de Fennoi. De relatie met de huidige Finnen is omstreden en laat ik verder buiten beschouwing.
In zijn Geschiedenis van de Gotische Oorlog 2.15 beschrijft Prokopios Thule, een spreekwoordelijk ver naar het noorden gelegen gebied. De Griek Pytheas had er al eens over geschreven. Hij lijkt IJsland te hebben bedoeld; de Romeinen identificeerden het met de eilanden ten noorden van Shetland. Prokopios denkt aan Scandinavië en weet bijvoorbeeld dat de zon er in de zomer nooit ondergaat en in de winter nooit schijnt.
Onder de barbaren die zich in Thule hebben gevestigd is een volk, de Skrithifinoi, dat een leven leidt zoals de beesten. Ze dragen geen kleed van textiel, hebben geen schoenen aan hun voeten, drinken geen wijn en halen niets eetbaars van het land. Ze bewerken het land niet zelf en ook hun vrouwen bewerken het niet voor hen, want de vrouwen gaan met de mannen mee op jacht. Dat is hun enige bezigheid.
De uitgestrekte wouden zorgen voor een overvloed van wilde beesten en andere dieren, net als het gebergte. Ze voeden zich uitsluitend met het vlees van het door hen gedode wild en kleden zich met pelzen. Omdat ze echter noch vlas noch naaigerei hebben, hechten ze de dierenvachten aan elkaar met pezen. Zo weten ze zich toch te kleden.
Voor hun zuigelingen zorgen ze niet op dezelfde wijze als andere mensen. De kinderen van de Skrithifinoi drinken namelijk geen moedermelk en raken de moederborst zelfs niet aan. Ze worden gevoed met het merg van de dieren die bij de jacht zijn gedood, en met niets anders. Wanneer een vrouw een kind baart, wikkelt ze het in een huid, hangt het aan een boom, geef het wat merg in de mond en gaat meteen weer met haar man op jacht. Ze doen immers alles gemeenschappelijk en ondernemen ook de jacht samen.
Skiënde Finnen
Prokopios verzekert dat hij deze informatie heeft uit een betrouwbare bron. Dat de woestelingen op de randen van de aarde vooral vlees eten, lezen we in wel meer bronnen. Dat geldt ook voor kleding, gemaakt van dierenhuiden en vrouwen met gelijke rechten. Topiek speelt een rol. De beschreven levenswijze lijkt echter op die van latere arctische volken. Denk maar aan de Samen (de Lappen) en de Samojeden. Er is ook archeologische bevestiging. Hier is bijvoorbeeld een fascinerend overzicht van recent onderzoek naar voorwerpen die onder smeltend ijs tevoorschijn zijn gekomen. Ze geven een beeld van de wijze waarop de rendierjagers in de Oudheid leefden.
Een andere aanwijzing dat Prokopios authentieke informatie doorgeeft, is de naam Skrithifinoi. Het tweede deel, finoi, is de naam die ook Tacitus en Ptolemaios kennen. Het eerste deel lijkt een weergave van een woord dat ook in het oude IJslands lijkt te bestaan: skríđa, “skiën”.
Nu zijn talige argumenten soms wat al te verleidelijk en is het verstandig de verleiding te weerstaan. Er is echter een tweede, iets jongere auteur die het eveneens heeft over wat hij aanduidt als de Scritobini. Schrijvend in de achtste eeuw weet Paulus de Diaken te melden dat die naam zoiets als “springen” betekent, want tijdens de jacht achtervolgen de Scritobini dieren door snel naar voren te springen dankzij stukken hout die de vorm hebben van een boog. Het is geen perfecte beschrijving van ski’s, maar ik durf het er wel in te lezen.
Oude ski’s
De foto hierboven toont negentiende-eeuwse Siberische ski’s, te zien in het Volkenkundig Museum in Leiden. Het Orotsj-volk maakte ze van berkenhout of larikshout en bespande ze met de vacht van een rendier. Aan de uiteinden staan ze licht omhoog: de boogvorm die Paulus de Diaken vermeldt. De veters zijn gemaakt van zeehondenpezen.
PS 1
Ik heb enkele keren geblogd over de vervalser Moses Shapira, die in zelfmoord pleegde in Rotterdam (de Moabitische beeldjes, de Deuteronomium-rol, drie, de archiefstukken, het graf). Als het u boeit: er is een interessant artikel hier (open access).
PS 2
Het programma van de Week van de Klassieken vindt u hier.
Ik moest wel grinniken om “ze drinken geen wijn”. Niet alleen is dat een merkwaardig argument voor “ze leven als beesten” (ik drink ook maar weinig wijn), Prokopius zal toch wel beseft hebben dat er geen druiven groeien in het verre noorden?
1. In een beschutte, maar zonnige hoek aan de Geirangerfjord kweekt men abrikozen. Of dat 2000 jaar geleden ook al kon? Zo ja dan zijn zelfs druiven niet uitgesloten.
2. Etymologie is ook in dit geval hachelijk. Skrida, oud-ijslands, is indo-europees, Samen, Finnen en Esten zijn dat niet.
3. Er is nog een oudere bron voor bewoners van Skandinavië. Odysseus ontmoet de reusachtige Laistrygones, in een fjordenlandschap, waar de paden van de dag en de nacht elkaar raken.
Die etymologie zit ook mij niet lekker, maar gelukkig is er de passage van Paulus de Diaken.
1. Leuk weetje, dank u wel.
Van zulke verhalen krijg ik nooit genoeg. Kennis van de wereld bestond kennelijk al vroeg. En jagende vrouwen waren er blijkbaar ook. Altijd ook de moeite waard om het Volkenkundig museum in Leiden te bezoeken.
Nu we het er toch niet over hebben: de Aztekenexpositie in het Volkenkundig is adembenemend.
Zonder twijfel. De catalogus is trouwens ook in het Tropenmuseum in Amsterdam te koop.
Taalkundig toevoeginkje: dat een woord ook in “het oude IJslands” (waarschijnlijk bedoel je: Oudijslands) bestond zegt weinig, want die taal ontstond pas nadat IJsland vanuit Noorwegen bevolkt was geraakt (ergens tussen 800 en 1000 nC), en zich daarna uit het Oudnoors het Oudijslands ontwikkeld had; de eerste teksten die we hebben dateren uit de 12 eeuw. Het Oudijslandse skríđa komt (dus) van het Oudnoorse skríða (verwant is aan het Nederlandse ‘schrijden’) dat behalve ‘schrijden’ ook al ‘glijden’ betekende.