
Een nieuwe donderdag, een nieuw stuk in mijn reeks over het handboek dat we inmiddels zo goed kennen, Een kennismaking met de oude wereld van De Blois en Van der Spek. Ik wees er al op dat de auteurs bij hun beschrijving van de Perzische Oorlog dicht bij Herodotos blijven. Ook attendeerde ik erop dat ze zich concentreren op Athene en Sparta, hoewel er meer belangrijke Griekse stadstaten zijn geweest, zoals Kyrene en Syracuse. Het is niet anders. Athene en Sparta zijn nu eenmaal de steden waarover we de meeste informatie hebben.
Als het gaat om het Atheense imperium, komen De Blois en Van der Spek wat vrijer van hun bronnen. Voor de periode tussen de Perzische Oorlogen en de Archidamische Oorlog (dus zeg maar 478-432) beschikken we namelijk niet over zoveel teksten. Alleen Diodoros van Sicilië biedt een volledig overzicht. Het zijn de jaren waarin Athene voor de eerste keer een imperium bouwde; aan het tweede imperium, dat eindigde met een smadelijke diplomatieke nederlaag tegen de Perzen, besteden De Blois en Van der Spek minder aandacht.
Een imperium cadeau
De Atheners kregen hun eerste imperium in de laatste fase van de Perzische Oorlog min of meer cadeau. Xerxes had zich teruggetrokken richting Azië en ook Sparta trok zich uit de oorlog. De strijdbond bleef echter bestaan, maar nu met alleen Athene als leider en een bondskas op het eilandje Delos. Voilà: het imperium was geboren, al heette het de Delische Zeebond. De eerste operaties richtten zich op de laatste door de Perzen bezette gebieden, zoals Eïon, de residentie van de satraap voor Perzisch Thracië.
Latere oorlogen richtten zich op Cyprus en Egypte. Toen die laatste expeditie op een fiasco was uitgelopen, brachten de Atheners de bondskas van Delos over naar Athene. Zogenaamd om het zilver in veiligheid te brengen, maar in feite om de teugels verder aan te halen. Het bondgenootschap was een imperium geworden en na 446 was dat onomwonden het geval.
In dat jaar kwam namelijk een einde aan een belangrijke oorlog die het Atheense bondgenootschap had uitgevochten met het Spartaanse bondgenootschap. Het vredesverdrag werd echter gesloten tussen Athene en Sparta, die tekenden namen “hun” steden. Drie jaar eerder was er ook een verdrag met Perzië gesloten – al is de precieze aard daarvan omstreden – en vanaf dat moment voelden de Atheners zich vrij het bondsgeld te benutten om hun eigen stad mee te verfraaien.
Het voordeel van het bondgenootschap
Dat Athene voordeel had van de Delische Zeebond, staat dus wel vast. Maar het was ook voor de bondgenoten-die-steeds-meer-onderdanen-werden prettig. Op dit punt komen de Atheense Tribuutlijsten van pas: een verzameling inscripties die documenteert hoe een bepaald deel van de afdrachten van de andere steden aan Athene werden gewijd aan Athena. Fragmenten zijn te zien in het Epigrafisch en het Agora-museum in Athene, in het Louvre in Parijs, in het British Museum in Londen en in het Metropolitan Museum in New York. Dankzij deze tekst hebben we een redelijk beeld van de Atheense inkomsten uit het bondgenootschap.
En dan is een simpel rekensommetje mogelijk. Om een oorlogsbodem in de vaart te houden, was de eigenaar ongeveer 6000 drachmen per maand kwijt. Een eskader van twintig schepen kostte dus al snel anderhalf miljoen drachmen per jaar. Athene lijkt de verdediging van een stad te hebben overgenomen voor ongeveer de helft van de prijs. Daarmee was het lidmaatschap financieel aantrekkelijk. Nadeel was natuurlijk dat als je besloot uit het bondgenootschap te stappen, jij geen schepen had en de Atheners had betaald om de schepen uit te rusten waarmee het je kwam onderdrukken.
De Perzische connectie
Een van de sterke punten van Een kennismaking met de oude wereld is dat het voldoende aandacht besteedt aan het Nabije Oosten. Dat is bepaald niet vanzelfsprekend. Des te opvallender is een omissie, namelijk dat de Atheners bij hun Perzische vijand leentjebuur speelden. Ooit had koning Kambyses een vloot gebouwd en de last daarvoor omgeslagen naar alle steden en stammen in het rijk door de belasting te heffen in munten. Dat was in feite wat ook Athene deed. Daar had ik meer over verwacht in dit handboek. Er is meer hier.
De Perzen hadden bovendien een speciale magistraat die de onderdanen in het zeil hield, het Oog des Konings. Het Perzische woord was vermoedelijk spasaka, wat zoiets betekent als toe-schouwer of op-zichter. Die kennen we ook uit de Delische Zeebond. Alleen heet ’ie dan episkopos, wat precies dezelfde betekenis heeft en zelfs een klanknabootsing zou kunnen zijn. Ons woord “bisschop” is er van afgeleid.
Naschrift
Vladimir Stissi (de hoogleraar Mediterrane Archeologie aan de UvA) schreef op Facebook dat wat ik over de financiering schrijf, achterhaald is. Lees het hier maar even. Hopelijk plaatst hij het ook nog hieronder.
Opzichters, Epi-skopoi?
Daar wemelt het van in het Oude Egypte. Hét boek over dit onderwerp is van de hand van egyptoloog W. Helck, Untersuchungen zu den Beamtentitlen des ägyptischen alten Reiches, 1954.
Zomaar te vinden op internet: https://oi-idb-static.uchicago.edu/multimedia/1248/AF_18.pdf
Netjes dat je je niet afsluit voor kritiek, maar wat als ik niet op Facebook zit?
Ik vind dat mensen het recht hebben zelf te schrijven. Als Vladimir daar geen tijd voor heeft, kom ik er volgende week op terug.
Het verhaal dat Athene bondsgeld gebruikt zou hebben om de stad te verfraaien is 19de-20ste eeuwse fictie, deels gebaseerd op een om allerlei redenen problematische passage in Plutarchus. Er is geen enkel bewijs voor, terwijl er flink wat aanwijzingen zijn voor het tegendeel (in de bouwinscripties voor de gebouwen op de Akropolis zijn alle inkomsten Atheens geld bijvoorbeeld). Dit is in diverse artikelen in de jaren tachtig en negentig overtuigend betoogd, maar op een of andere manier is het traditionele verhaal onuitroeibaar.
De Atheense tribuutlijsten tonen niet de bijdrage van de bondgenoten aan de goden, maar alleen aan Athena. En dat is niet 1/60ste van de bijdrage van de bondgenoten aan Athene, maar aan de bond. Het beheer van dat geld (de bondskas bedoel ik nu) was inderdaad geheel onder Atheense controle, maar het was geen Atheens geld, en werd ook gescheiden van het beheer van het geld van de polis en het geld van Athena en de andere goden — het idee dat alles bij elkaar werd gegooid is nog zo’n moderne fictie die niet door de bronnen wordt gesteund.
De kosten voor beheer van een oorlogsbodem zijn (salaris niet meegeteld) niet 6000 drachmen per maand, maar 6000 (of iets meer) drachmen per jaar. Dat weten op basis van de eisphora, de Atheense ‘belasting’ voor de rijken, waar beheer van een schip een vorm van was.
Je kunt de betalingen aan de bondsfinanciën niet voor een kostenberekening van de vloot gebruiken, omdat een heel groot deel van de bondskas waarschijnlijk werd betaald aan soldij van (land-)soldaten, naast roeiers, Die zijn veel duurder (een drachme per persoon per dag) dan het onderhouden van schepen. We weten trouwens ook niet precies hoe groot de vloot van bond (die aanvankelijk ook niet-Atheense schepen bevatte) was en hoe lang (groepen) schepen in een bepaald jaar actief waren.
De inscripties over de kosten van het beleg van Potidaia laten ook zien dat het landleger in ieder geval daar de grootste kostenpost was — en dat Athene, en niet de bond, het beleg betaald heeft. Daarnaast zal er veel geld zijn uitgegeven aan het bouwen van schepen, we weten niet precies wie dat betaalde maar in ieder geval een flink deel zal door Athene betaald zijn, aangezien er al gauw alleen sprake lijkt te zijn van Atheense schepen in de bronnen, en er nergens schepen van de bond worden genoemd — wat dan wel weer kan betekenen dat de bond Atheense schepen en/of hun bemanning (mede) financierde.
Dank je wel Vladimir