
Ik heb het op deze plek weleens gehad over Pytheas van Marseille, de Griekse ontdekkingsreiziger die rond 325 v.Chr. de Atlantische kusten verkende. Minimaal zeilde hij langs Iberië, westelijk Gallië en de Britse eilanden. Verder vermeldde hij een mysterieus land Thule, een ijszee en een eiland waar barnsteen vandaan kwam. Hij wist ook dat de getijden samenhingen met de maan. Fascinerende materie natuurlijk, en Pytheas’ boek moet een hit zijn geweest. Als de dichter Vergilius in zijn Georgica kan schrijven over “het uiterste Thule”, moet dat eiland in elk geval bij zijn Romeinse publiek bekend zijn geweest.
Wat zouden we graag meer over Pytheas’ avontuurlijke reis hebben geweten, maar zijn verslag is verloren gegaan. We moeten de expeditie dus reconstrueren aan de hand van informatie bij jongere auteurs. In totaal gaat het om negenendertig fragmenten, waarvan er zestien zijn te vinden in het aardrijkskundeboek van Strabon en acht in de encyclopedie van Plinius de Oudere.
Ik kende tot voor kort drie edities, die van H.J. Mette uit 1952, die van D. Stichtenoth uit 1957 en die van C.H. Roseman uit 1994. Er zullen er meer zijn geweest. In elk geval is er nu, in 2022 dus, de editie van Lionel Scott bij gekomen, Pytheas of Massalia. Dat boek is vooral heel duur, zelfs als het inmiddels is afgeprijsd tot £96 ofwel €110.
Ontdekkingsreis
Evengoed is de materie interessant. Want zoveel wisten de Grieken nog niet van de westelijke wateren voordat Pytheas terugkeerde. Een zekere Euthymenes was eens naar de rivier de Senegal gevaren; Herodotos had toegang gehad tot een zijns inziens ongeloofwaardig Fenicisch verslag over de omzeiling van Afrika. Hij kende ook de Tin-eilanden, wat de normale naam was voor een plek in het westen waar het genoemde erts vandaan kwam. Of de Karthaagse beschrijvingen van de Atlantische kusten in Griekenland bekend waren, is niet uit te maken. Pytheas voer in elk geval een onbekende wereld tegemoet. Scott schrijft:
We can detect at least three motives for Pytheas’ journey. One is the natural curiosity of an intelligent young man of good education, already skilled in navigation, to see what might lie beyond Gibraltar and in the Ocean … Another is discovering the sources of tin and amber … A third is his astronomical background, to see if conditions further north corresponded to what he had been taught was theoretically the case, and to record his findings for others with better mathematics and astronomical knowledge to use.
Wat is nieuw?
Scott wijst erop dat Pytheas in een door Geminos van Rhodos overgeleverd fragment vertelt dat de mensen die hij op noordelijke breedten heeft ontmoet, in de zomer nachten hadden van maar twee of drie uur, en dat ze “aan ons” vertelden waar de zon sliep. Het woord “ons” vormt volgens Scott een aanwijzing dat Pytheas met een bemanning en dus met een eigen schip op reis was. Het is wat anders dan Rosemans idee dat de Griekse ontdekkingsreiziger passagier was op een Karthaags of Keltisch schip, en dat is verfrissend, maar mij overtuigt het niet. Pytheas zal een tolk bij zich hebben gehad die Gallisch sprak en daarmee is het meervoud te verklaren zonder dat we een compleet schip postuleren.
De locatie van Thule – de naam wordt in onze fragmenten op verschillende manieren gespeld – is een beroemde puzzel. IJsland is populair omdat Pytheas ook een bevroren zee noemt. Het moet in elk geval liggen op een hoge breedte. Scott houdt het op het noorden van het huidige Noorwegen en ik vond het zeker het overwegen waard.
Pytheas aan de Waddenzee?
Minder gelukkig was ik met zijn argumentatie dat de langgerekte getijdenvlakte “Metuonis” in de Oostzee te zoeken is. Het is vaker geopperd, maar het lijkt me wat al te sensationeel. De Waddenzee voldoet redelijk aan de beschrijving en ligt, vanaf de Britse eilanden waar Pytheas zeker was, een stuk dichterbij. Dat maakt het wat minder spectaculair en wat meer plausibel.
Scotts kennis van het Nederlandse kustlandschap is in elk geval niet geheel toereikend, zoals wanneer hij het volk van de Glaesiae identificeert met de Friezen, omdat Glaesaria een eiland ten westen van Jutland is. Scott gaat er dus van uit dat de oude Friezen woonden in het huidige Friesland, dat inderdaad eilanden heeft. De naam had in de Oudheid echter vooral betrekking op Noord-Holland. De terpbewoners heetten Chaukoi, wat we kunnen vertalen als hooghemers. Pas in de Merovingische tijd werd Frisia de naam voor het gebied benoorden de Grote Rivieren.
Scott, die vrijwel uitsluitend Engelse vakliteratuur citeert, vermeldt nergens dat Metuonis vermoedelijk valt af te leiden van het Oud-Germaanse woord *Mēþwōniz, wat verwijst naar drassig gebied waar gras groeit. Zeg maar hooiland. Mij lijkt dat een sterke aanwijzing voor de Waddenkust. Het Schwimmende Moor geeft een beeld. Het was beter geweest als Scott zijn topografische kennis niet had ontleend aan de Barrington Atlas of the Greek and Roman World, maar als hij fysisch-geografisch onderzoek had geconsulteerd. Wie zijn lectuur beperkt tot het Engels, kan terecht bij het proefschrift van Peter Vos, Origin of the Dutch Coastal Landscape (2015).
Het barnsteeneiland dat in de buurt van Metuonis lag, kan Helgoland zijn geweest. Scotts tegenargument, dat de bevolking niet kan hebben geweten dat er in het hoge noorden een bevroren zee was, treft mij als erg speculatief. Als Pytheas van Schotland kon oversteken naar Noorwegen, konden de bewoners van de Waddenzeekust het ook.
Tot slot
Kortom, ik ben niet echt blij met dit boek. De voorgaande paragraaf toont dat een onderzoeker niet langer alles kan overzien. Het illustreert het falen van ons wetenschappelijk bestel: men bekijkt slechts een deel van de voorhanden informatie en gaat desondanks over tot publicatie. Ik weet ook niet hoe het anders moet, maar ik hoor nooit over pogingen om de wetenschap zó in te richten dat onderzoekers tenminste alle relevante data bekijken. Dat maakt het moeilijk de prijs van dit boek redelijk te vinden.
“passagier was op een Karthaags of Keltisch schip”
Mij nog minder. Op een dergelijke reis zijn onderling goede verstandhoudingen voordelig, dus kan “ons” gemakkelijk verwijzen naar hen die luisterden.
Het boek is uitgegeven bij Routledge. Dus duur, maar nog geen garantie voor kwaliteit. “Lionel Scott is a classically educated retired barrister,” las ik op Amazon. Barristers zijn slimme mensen, maar de alarmbellen zouden toch moeten rinkelen. De zoveelste gepensioneerde amateur die zo nodig een boek moet schrijven met een nieuwe zienswijze. “Illustreert het falen van ons wetenschappelijk bestel: men bekijkt slechts een deel van de voorhanden informatie en gaat desondanks over tot publicatie.” Het heeft met een falend wetenschappelijk beleid eigenlijk weinig te maken, zou ik denken. Eerder met de commercialiteit uitgever RRoutledge.
Dat mensen in de Oudheid mobieler waren dan eerst werd aangenomen weten we inmiddels dankzij deze blog, dus iemand uit het Waddengebied kan zeker naar het noorden zijn gereisd. Of een reiziger zijn tegengekomen.
Het water rondom (Noord-) Noorwegen blijft het hele jaar door ijsvrij, ik neem aan toentertijd ook. De zon gaat er in de zomer niet onder. En een retourtje N-Noorwegen is een hele afstand.
Maar ja, dat is Thule-kandidaat IJsland ook. De wateren rond IJsland blijven in de winter bijna altijd ijsvrij. De Griek zou dus zee-ijs gezien kunnen hebben tijdens een overwintering (een onwaarschijnlijke prestatie). In de zomer gaat daar wel (en in Midden-Noorwegen) de zon 3 uur onder.
Een veel beter bereikbare Thule-kandidaat id de Shetland eilandengroep. Maar ja, ook ijsvrij het jaarrond en een langere zomernacht.
Even doorvaren langs Helgoland en door het Kattegat en je bent in de Oostzee, waarvan elk jaar wisselende oppervlakken bevriezen. Gegarandeerd ijs!
In ieder geval een doorzetter, die Pytheas van Marseille.
Valt IJsland als Thule kandidaat niet ad omdat het in die tijd niet bewoont kan zijn geweest, zou je toch denken?
Onwaarschijnlijk dat het toen bewoond was.
Pytheas geeft coördinaten, waardoor we weten tot op welke noordelijke breedten hij is gekomen. Die coördinaten geeft hij op een voor ons wat onhandige manier, maar het valt om te rekenen, en zo weten we dat hij noordelijker is geweest dan de Shetland-eilanden. Ik meen te weten dat de Romeinen wel dachten dat Thule lag op de Shetland-eilanden.
Als Pytheas daar mensen heeft ontmoet blijft alleen Noorwegen over als lokatie zou je denken.
Ik ben in de jaren tachtig in januari op Bornholm geweest. Het was er volop winter en alles was bevroren. Ik zou zeggen zoek het in de Oostzee.
Gissen naar de precieze locaties die Pytheas van Marseille bedoeld zou kunnen hebben is een leuk tijdverdrijf en kan onderwerp zijn van een goede studie.
“Evengoed is de materie interessant.” Mee eens.
Mijn indruk is dat Lionell Scott geen goede onderzoeker is, alhoewel ik een ‘retired barrister’ niet direct een amateur zou noemen. Studie van documentatie, van verschillende oorsprong, soort en kwaliteit zal hem niet vreemd zijn.
Als onderzoeker maakt hij een essentiele fout, zijn bronnen zijn te eenzijdig.
Is dat een gevolg van een slecht bestel? Ik vraag het me af.
Daarbij, een vakgebied zo inrichten dat iedereen in alle gevallen alle relevante data bekijk? Lijkt me een uitdaging.
Natuurlijk, het is een uitdaging. Maar je zou verwachten dat de universiteiten hun koppen eens bij elkaar staken en zeiden: we moeten hier eens over nadenken. En als het niet gaat, dan moet je peer-review optuigen. Simpel kwaliteitscriterium: minimaal één deskundige uit elk relevant specialisme. Een germanist zou Scott hebben kunnen attenderen op Metuonis, om eens een simpel voorbeeld te noemen.