Joodse literatuur (4)

Pompeius (Louvre, Parijs)

[Dit is het vierde van vijf stukjes over de bronnen van mijn komende boek Israël verdeeld; het eerste is hier.]

In de tussentijd had Alexander de Grote een einde gemaakt aan het Perzische Rijk en was Judea, na een eeuw Ptolemaïsche heerschappij, in handen gekomen van de Seleukiden. Een deel van de Joden zag in de Griekse beschaving een verrijking, zocht naar aansluiting en benutte een Griekse Bijbelvertaling, de Septuagint. Daarnaast ontstonden filosofisch-getinte teksten als de Wijsheid van Jezus Sirach, geschiedwerken, toneelstukken, gebeden, hymnen, biografieën, briefliteratuur en roman. Ook Joodse groeperingen die de Griekse beschaving later zouden afwijzen, hebben er elementen aan ontleend: zelfs de sektariërs wier opvattingen zijn gedocumenteerd in de Dode Zee-rollen, aanvaardden dat de mens een ziel zou hebben.

Zoals hier beschreven, waren er spanningen binnen de Joodse elite, die escaleerden toen koning Antiochos IV Epifanes in 167 v.Chr. een vervolgingsdecreet uitvaardigde. Velen voelden zich bedreigd en meenden dat de ‘dag van de Heer’, die ze identificeerden met de beslissende fase in de kosmische strijd tussen goed en kwaad, op het punt stond aan te breken. In deze zogeheten eschatologische theologie werd verondersteld dat een heilige rest van het uitverkoren volk zwaar werd beproefd maar erop mocht blijven vertrouwen dat God zou ingrijpen en de wereld, zoals Jesaja had voorspeld, zou vernieuwen. Dit idee was al eerder gangbaar – we treffen het al aan in de Brief van Henoch – maar kreeg tijdens de vervolgingsjaren zijn beroemdste verwoording in het boek Daniël, waarin in de vorm van cryptische visioenen de loop van de geschiedenis wordt onthuld. Een ander voorbeeld uit deze jaren is het Boek der droomgezichten.

Weer andere teksten werden geschreven om duidelijk te maken dat van een Jood werd verwacht dat hij ook in tijden van verdrukking volhield, vertrouwend op zijn aandeel in de wereld die zou komen: De dood van Jesaja is hiervan een voorbeeld, maar ook de novelle Judith, waarin een Joodse weduwe korte metten maakt met een buitenlandse vijand. De twee Makkabeeënboeken, geschreven tegen het einde van de tweede eeuw v.Chr., beschrijven de opstand tegen de Seleukiden als een cultureel conflict, waarin de Joodse en Griekse levenswijzen worden gepresenteerd als tegengesteld. De teksten dienden om de staatsgreep van de Hasmonese familie te rechtvaardigen.

Deze vond plaats toen Jonathan de Makkabeeër in 152 v.Chr. het hogepriesterschap verwierf, en dit is vermoedelijk het moment waarop de Leraar der Gerechtigheid Enige werken der Wet schreef, waarin hij de kalenderkwestie opnieuw aansneed en enkele halachische kwesties bediscussieerde. We zien hier de discussies die leidden tot het ontstaan van een dualistisch denkende sekte, waarvan de levenswijze is beschreven in de Gemeenschapsregel en het Damascusgeschrift. Een andere sektarische tekst, de Oorlogsrol, beschrijft de eschatologische oorlog.

Toen de Hasmoneeën het koningschap aanvaardden, waren er Joden die eraan herinnerden dat de monarchie was beloofd aan de afstammelingen van koning David. Andere Joden hadden kritiek op de al te libertijnse levenswijze van hun tijdgenoten of de corrupt geachte eredienst in de tempel. Zo ontstond in de vroege eerste eeuw v.Chr. het messianisme: de verwachting dat een ideale heerser in de nabije toekomst Israël zou herstellen, politiek of spiritueel. In de Psalmen van Salomo wordt de verovering van Jeruzalem door de Romeinse generaal Pompeius in 63 v.Chr. gepresenteerd als de goddelijke vergelding voor de zondigheid van Jeruzalem. Ook wordt het profiel geschetst van de komende zoon van David. De Gelijkenissen van Henoch, die zijn geschreven in de eerste helft van de eerste eeuw na Christus, bewijzen dat het mogelijk was de messias gelijk te stellen aan de Mensenzoon die het Laatste Oordeel zou vellen. Interessant is dat deze verlosser al zou hebben bestaan vóór de Schepping.

Vergelijkbare ideeën komen we ook tegen in de brieven van Paulus, voor wie geen beschrijving te exuberant was om zijn messias Jezus van Nazaret te typeren. Zijn rond het midden van de eerste eeuw geschreven brieven zijn de oudste bronnen voor de leer van Jezus. Tegelijk is duidelijk dat Paulus een heel eigen draai geeft aan Jezus’ boodschap: de halachische kwesties die de interne scheidslijnen binnen het Jodendom bepaalden, waren ondergeschikt voor een apostel die meende dat het heil universeel was en zich niet tot de Joden beperkte. In later geschreven christelijke bronnen, zoals de evangeliën, wordt ook weinig aandacht besteed aan de halacha, hoewel zij voor de historische Jezus heel belangrijk moet zijn geweest.

[wordt morgen afgerond]

Deel dit:

Een gedachte over “Joodse literatuur (4)

Reacties zijn gesloten.