
De oude Gallische taal is wat ze een Trümmersprache noemen, een taal waarvan alleen wat sporen zijn overgebleven. De Galliërs, die ooit leefden op de Povlakte en in de regio die we nu Frankrijk noemen, zijn immers tussen 225 v.Chr. en 50 v.Chr. door de Romeinen onderworpen, waarna het Latijn de dominante taal van West-Europa werd. Anders dan in het oosten, waar het Grieks, Egyptisch en Aramees overleefden, verdwenen de westerse talen vrijwel geheel. Zodoende kennen we van het antieke vocabulaire maar zo’n duizend woorden. Het weinige bewijsmateriaal bestaat uit:
- een klein maar nog groeiend aantal inscripties (zoals het loden plaatje van Rézé),
- een vrij groot aantal personennamen (Ambiorix, Vercingetorix…),
- een eveneens vrij groot aantal plaatsnamen (Noviomagus, Lugdunum…), met riviernamen als speciale categorie (Axona, Isara…),
- Indo-Europese oervormen,
- kanttekeningen in antieke teksten.
Een voorbeeld van dat laatste is de opmerking van de laatantieke auteur Orosius dat de Gaesatiërs (die ooit de Galliërs op de Povlakte te hulp schoten in een oorlog met Rome) geen stam waren maar een groep huurlingen, wat op zichzelf natuurlijk zomaar een losse claim is, maar wordt bevestigd doordat het woord gaiso “speer” betekent. Het zijn dus speerwerpers.
Problemen
Er zijn bij de reconstructie van de Gallische taal wat problemen, zoals bij de riviernamen. Het staat vast dat de Galliërs de Aisne aanduidden als de Axona en de Isère en de Oise als de Isara, maar dat kunnen namen zijn die ze zelf hebben geleend van een eerdere, eveneens Indo-Europese taal, zelfs als zo’n naam in de Gallische taal perfect begrijpelijk zou zijn geweest (Isara betekent “onstuimig”).
Een ander probleem is hoe je de betekenis van een woord op een inscriptie of een persoonsnaam kunt kennen. Ambiorix betekent “alom koning” en er is geen reden daaraan te twijfelen, maar soms weet je het niet zeker.
Ook is niet helemaal duidelijk wat de relatie is tussen het Gallisch en de Keltische talen die op de Britse eilanden nog worden gesproken. Er zijn, als ik het goed begrijp, momenteel drie hypothesen.
- In de eerste is er een simpele scheiding tussen de Britse (“insulaire”) en de Continentale Keltische talen, waartoe het Gallisch en de Iberische talen hebben behoord.
- De tweede hypothese neemt aan dat er ooit een soort keelklank is geweest die in de ene groep een harde /k/ werd en in de andere groep een /p/. Als dit klopt staat het Gallisch dichter bij andere P-talen, zoals het Cornish en Welsh, dan bij de Q-talen, zoals het Iers, Schots en het (eveneens uitgestorven) Keltiberisch.
- Weer een ander systeem neemt aan dat het Proto-Keltisch eerst uiteenviel in een Keltiberische en een standaard-Keltische vorm, dat daar de talen van de Povlakte van afsplitsten en dat vervolgens in Gallië het Gallisch en twee insulaire groepen ontstonden.
Schatkamer
Ik heb geen mening, ik ben vooralsnog vooral heel blij met een boek dat ik net heb aangeschaft, namelijk het Dictionnaire de la langue gauloise van Xavier Delamarre. Het is geen woordenboek zoals u denkt: het is meer een verzameling van verhaaltjes over zo’n 1000 woorden. Het is een ware schatkamer.
Eigenlijk zijn ze allemaal interessant, maar ik wilde u niet onthouden dat garo en garman zoiets betekenen als “kreet”. De Deae Garmangabi zijn zo de godinnen die de aanroepingen accepteren, vertelt Delamarre. Ik kon de gedachte niet onderdrukken dat het Germanus, de naam die de Galliërs gaven aan de mensen uit het Overrijnse, zoiets betekent als “schreeuwlelijk”, “grootspreker”, “druktemaker” of “brulaap”. Kortom, we werpen hier een blik in de Teutoonse inborst.
[In de reeks “Methode op Maandag” (MoM) probeer ik uit te leggen waarom de oudheidkundige wetenschappen wetenschappen zijn. De stukjes verschijnen niet elke maandag en ook niet uitsluitend op maandag, maar de reeks heet nou eenmaal zo.]
“Kortom, we werpen hier een blik in de Teutoonse inborst.”
Of werpen we hier een blik op de inborst van JL? Zoals dat de naam barbaroi meer zegt over de Grieken dan over degenen die daarmee aangeduid werden.
(Ik moet u wel hebben, het is niet echt niet persoonlijk bedoeld! Maar:) Met de aanduiding ‘barbaroi’ verwezen de Grieken naar iedereen die geen deel uitmaakte van de Griekse cultuur. Het woord is dus te vertalen als ‘niet-Grieken’, of misschien ‘buitenlanders’. Dat zegt in elk geval dus iets over degenen die met dat woord aangeduid werden (nl. dat ze niet Grieks waren). Zegt het ook iets over de Grieken? Ja, nl. dat ze het relevant vonden een onderscheid te maken tussen Grieks-zijn en dat niet zijn. Maar hoezo is het een ‘meer’ dan het ander?
Dit is een mooi voorbeeld van een schijntegenstelling.
U hebt gelijk met “niet-Grieken”, maar JacobK ook. We weten immers hoe Grieken tegen niet-Grieken aankeken.
Recente voorbeelden zijn de woorden “nikker” en “jid”. Ja, de woorden verwijzen naar specifieke bevolkingsgroepen. Ja, de woorden zeggen meer over degene die hen gebruikt dan over de aangeduide mensen.
https://www.jstor.org/stable/40023593?seq=1
Nee, u vergist zich. Het woord ‘barbaros’ is een neutrale term, waarbij de connotatie afhankelijk is van de gebruiker en de context. Natuurlijk kon een Griek dat woord in denigrerende zin gebruiken en hij deed dat soms ook, maar lang niet altijd: er zijn genoeg voorbeelden van een neutraal gebruik, d.w.z. een gebruik waarbij geen reden bestaat aan een negatieve connotatie te denken. Dat komt natuurlijk omdat het woord oorspronkelijk slaat op elke buitenlandse taal. “We weten immers hoe Grieken tegen niet-Grieken aankeken” is overigens véél te generaliserend: dat weten we helemaal niet. Pas als we zouden weten dat dat per definitie denigrerend was (quod non) zou de connotatie van ‘barbaros’ bijgevolg ook denigrerend zijn. Maar zoals gezegd: alleen het gebruik van dat woord al is met die claim in strijd.
Ik vind het zelf altijd erg leuk dat het woord “barbaros” mogelijk zélf een leenwoord is: barbar is Sumerisch voor vreemdeling en er waren in de eerste helft van het eerste millennium nog mensen die die taal spraken. Al beken ik dat de ontlening niet bewijsbaar is.
Ik denk niet dat “barbaros” negatief is. Herodotos is een duidelijk voorbeeld van iemand die respectvol schrijft over vreemde volken. Slechts één keer veroordeelt hij een gewoonte, namelijk de tempelprostitutie in Babylon. (Niet eens een historisch feit trouwens.)
Dat klopt. Tot aan de Perzische oorlogen is ‘barbaros’ sowieso een neutrale term om een vreemde taal mee aan te tonen. Daarna werd het langzamerhand een culturele term: niet-Griek. Pas in de loop van de vijfde en vierde eeuw komen er allengs auteurs die het verschil tussen Grieken en ‘barbaroi’ definiëren in termen van superioriteit. Voor hen is ‘barbaros’ dan dus een denigrerende aanduiding, maar ze blijven in de literatuur nog heel lang een minderheid. Dat veel mensen tegenwoordig denken te weten ‘hoe Grieken tegen niet-Grieken aankeken’ komt, denk ik, door de betekenis van ‘barbaar’ (‘barbarian’, etc.) in de moderne talen. Er moet dus meer Grieks geleerd worden.
Ik schreef: ‘mee aan te tonen’, en bedoelde: ‘mee aan te duiden’. Er moet dus ook meer Nederlands geleerd worden.
🙂
Bedankt voor uw uitleg.
“dat het Germanus, ….., zoiets betekent als …..”
oftewel voetbalsupporter?
Ik protesteer met klem, maar als Belg (iemand die zich snel boos maakt als een opgeblazen kikker, cfr. blaasbalg) heb ik waarschijnlijk weinig te zeggen.
Overigens dacht ik dat barbaroi te verklaren was als brabbelaars, wat wel degelijk denigrerend is tegenover andere talen en culturen.
Zou kunnen. Zo is ook de term Hottentotten ontstaan.
U hebt inderdaad geen recht van spreken.
https://www.youtube.com/watch?v=j5ez7PkcxXc
Dat voldoet toch al voor minstens 75% aan de definitie van Germanus zoals door JonaL gegeven. En voor “grootspreker” presenteer ik als bewijs deze tekst:
Rood en Wit, de liefdevolle kleuren,
gij brengt de vijand steeds ten val.
En wat er ook moge gebeuren,
ons mannekens staan altijd pal.
Rood en Wit, en laat het ons herhalen,
gij zult vandaag weer zegepralen
en zingt, ja, zingt nu allen mee:
Rood en Wit, R.A.F.C. !
en dan vooral de tweede en vijfde regel.
Sorry, niet vijfde maar zesde. Tellen is moeilijk.
Ontkennen heeft geen zin want ik kom herkenbaar in beeld. Wel mooi Europees voetbal volgend jaar na een heerlijk onverdiende overwinning tegen het hoofdstedelijke Anderlecht. Kunnen we uw favorieten treffen in Europa?
Nee, daar is het nog te vroeg voor. Sinds de jaarwisseling presteerden zij als één na slechtste van de gehele competitie. Er was sprake van een systeemcollaps, zeg maar: een smalle selectie werd nog smaller, drie van de vier belangrijkste, ervaren spelers (in elke linie één) raakten langdurig geblesseerd en de rest hield geen enkel zelfvertrouwen over. Toch ben ik best tevreden, zo slecht stond de club er nog maar een paar jaar geleden voor.
De vrouwen zijn daarentegen kampioen geworden.
“Ajax en PSV … hadden zogenaamd de beste speelsters en zouden gaan strijden om de titel. In Amsterdam en Eindhoven werden grote woorden gebruikt. Wij waren afgeschreven.”
https://www.tubantia.nl/fc-twente/de-zevende-titel-is-een-speciale-schrijf-fc-twente-nooit-af~a94ba19f/
Ik ben bijna 50 jaar supporter; dit blijft zoet smaken.
Inmiddels heb ik Eric Cline’s 1177 voor Christus uit.
Positief: Cline is er voortreffelijk in geslaagd het oostelijke Middellandse Zeegebied in de Late Bronstijd tot leven te brengen.
Negatief: het slothoofdstuk met zijn conclusie(s) vind ik een beetje zwak.
1. De begrippen “systeemcollaps” en “complexiteitstheorie” lijken te veel op deepities. Voor zover ze correct zijn ze zo triviaal dat ze niets verklaren. Met enige overdrijving (en ik parafraseer): “de oorzaak is een systeemcollaps omdat het systeem in elkaar klapte.” “Het systeem was zo complex dat het instabiel werd en ophield te functioneren.” In beide gevallen is mijn reactie: “duh”. Cline probeert er wel meer van te maken, maar er zijn geen empirische data die hem daartoe goed in staat stellen.
2. Cline slaagt er om dezelfde reden niet goed in “lineaire causaliteit” te weerleggen. Mijns inziens blijft de mogelijkheid van een kettingreactie (een beroemd voorbeeld is de aanloop naar WO-1) open, wellicht met vertakkingen (één rampzalige gebeurtenis leidde tot twee of meer rampen elders).
3. Cline vergelijkt 1177 BCE op dezelfde manier als 475 CE voor het einde van het West-Romeinse Rijk. Daar valt veel voor te zeggen en dat doet hij ook. Alleen deed mij dat afvragen in hoeverre de termën “ondergang” en “ineenstorting” gerechtvaardigd zijn. Het valt mij op dat Cline net zo blind is voor continuïteit als sommigen in het geval van de overgang van Oudheid naar Middeleeuwen in West-Europa. Zonder iets af te doen aan zaken als het wegvallen van de internationale handel:
Egypte versloeg de Zeevolken en bleef gewoon bestaan. Eén farao regeerde na “Het Einde van de Beschaving” bijna een halve eeuw.
De Kassieten verdwenen uit Babylonië, maar dat markeert slechts de overgang naar het Midden-Babylonische Rijk (Vierde Dynastie of Tweede Dynastie van Isin).
Assyrië reduceerde tot een stadsstaat, maar verdween evenmin.
Het Hettitische Rijk verdween, maar Neo-Hettitische stadsstaten niet.
Van Griekenland weten we het gewoon niet.
In Israel/Palestina/Libanon veranderde eigenlijk maar weinig.
Cline gaat niet na hoe deze feiten in de door hem voorgestelde verklaringen passen. Maar men moet dit niet zwaar opnemen. Het simpele feit dat een amateur als ik in staat is om dergelijke vragen te formuleren is al een groot compliment aan zijn adres. Zijn presentatie is volkomen transparant en nodigt uit tot een andere kijk op het probleem hoe de Bronstijd nou precies tot een einde kwam. Dus met “we weten nog steeds niet wat de precieze oorzaak (of combinatie van oorzaken) was” (blz. 217) ben ik het helemaal eens.
Goed boek. Lezen als het onderwerp u interesseert, want daarna weet u er meer van dan ervoor. Amateurs als ik zelfs veel meer.
Oeps, hashtag verknoeid. De bedoeling was dat “probleem” als laatste woord cursief werd weergegeven.
“Van Griekenland weten we het gewoon niet.” Misschien klopt het chronologisch niet of niet helemaal, maar de Dorische invasie van de Peloponnesos past wel in deze opeenvolging. Zo bleef het Myceense Lineair B als Cyprisch schrift tot in de vijfde eeuw in het Arcadocyprisch dialect bewaard, na de eliminatie van de Myceense elite.
Het vervelende is dat die Dorische migratie zo slecht gedocumenteerd is.
Vanuit het Barbaarse België getuig ik dat het stereotype van de luidruchtige vreemdeling zich eerder noordwaarts bevindt dan oostwaarts. Etymologisch voel ik me erg aangetrokken tot de idee dat een hol-land een soort echokamer is.
Maar dit is een leuk artikel. Het kruispunt van taal en geschiedenis boeit me enorm. Bedankt dus alweer!
Als Amsterdammer kan ik me wel vinden in de opmerkingen van Dieter Verhofstadt (familie?). Maar in Amsterdam ligt de bedreiging in het Westen, niet in het Zuiden of Oosten. Lang heb ik gedacht dat jonge Britse toeristen het ergste is wat een stad kan overkomen. Maar toen ik een keer in Antwerpen was kreeg ik te maken met jonge, dronken landgenoten. Die waren nog veel erger dan die Britten.
Dronken toeristen tout court. En geen familie, ttz zeer ver na diepgaand stamboomonderzoek maar niet via de gemeenschappelijke familienaam.
Pingback: Blog Jona Lendering: MoM | De Gallische taal | ensafh
“doordat het woord gaiso “speer” betekent. Het zijn dus speerwerpers.”
Waarom? De term ‘speren’ of ‘speerdragers’ is ook een generieke term voor ‘soldaten’ of ‘bewapende mannen’. Ik zou dan ook niet willen uitsluiten dat als ‘gaiso’ synoniem zou zijn voor ‘huurlingen’ het dat ook gewoon betekent.
Hoe zit het eigenlijk met de theorie dat ook de ger- in Germanen naar een speer verwijst?
“Kortom, we werpen hier een blik in de Teutoonse inborst.”
Ik hoop dat dit met een knipoog is geschreven.
Immers, de naam ‘Teutoons’ is dan wel synoniem geworden met ‘Germaans’ en later ‘Duits’, maar is op z’n best niet typisch Germaans en misschien zelfs een Keltische naam.
De Kimbren, Ambronen en Teutonen, door de Romeinen beschreven als de eerste Germaanse stammen waar ze mee in aanraking komen, hebben Keltische wortels.
De Kimbren (Grieks Κίμβροι, Kímbroi; Latijn Cimbri) kunnen een Germaanse naam dragen (al zijn er ook Keltische oorsprongen gesuggereerd), hun leiders hebben zeer waarschijnlijk Keltische namen: Boiorix, Gaesorix (daar hebben we de speer weer!), en Lugius. Ook bij de Teutonen en Ambronen zijn mogelijk Keltische invloeden te bespeuren, al is dat omstreden.
Maar waarom zouden deze stemmen dan wel per se Germanen moeten zijn geweest? Dat er nu nog gebieden op Jutland zijn met vergelijkbare namen betekent nog niet dat daarmee bewezen moet worden geacht dat ze daar ook vandaan kwamen.
Dat deze stammen vanaf Jutland kwamen is natuurlijk mogelijk, maar het kan een zelfde claim betreffen als die de Gotische koningen maken, namelijk dat ze regelrecht uit Gotland kwamen. beiden claims zijn archeologisch niet aangetoond. Net als later de Goten komen we ze pas tegen in Midden-Europa, en het is dan ook goed mogelijk dat deze stammen onderweg zijn samengegaan met andere, Keltische, groepen.
De tweede eeuw v. Christus is ook wel de periode waarin Germaanse stammen langzaam hun invloed over Midden-Europa uitbreiden, een proces dat doorgaat totdat Julius Caesar dat een halt toeroept (tijdelijk) door de Rijn tot rijksgrens te maken. Tot die tijd is het heel goed voor te stellen dat er allerlei groepen, Germaans, Keltisch of gemend, pogen nieuwe landen te vinden.
Als de drie binnenvallende stammen overduidelijk ‘Keltisch’ waren geweest, hadden de Romeinen hen dan niet als nieuwe groepen ‘Galliërs’ omschreven?
Dat veronderstelt dat de Romeinen een duidelijke set kenmerken voor ogen hadden om ‘Kelten’ te herkennen binnen de diverse groep van barbaarse buren. Galliërs waren voor hen eerder de bewoners van een bepaald gebied dan een etnische groep. Het onderscheid met Germanen (of Belgen) werd bijvoorbeeld door Caesar gemaakt hoe en wanneer het hem uitkwam.
Ik weet het niet. Het zou best kunnen dat Romeinen heel goed wisten wat Galliërs waren. Die kenden ze uit de Povlakte (Gallia Cisalpina) en met het ‘grote Gallia’ waren ze ook al bekend.
Misschien hadden ze in de gaten dat ze met de drie nieuwe invallende stammen met iets nieuws te maken hadden.
De inleiding op De Bello Gallico is alvast verwarrend. Volgens Caesar wonen de Belgen wel in Gallië, maar verschillen ze qua taal en instellingen van de Galliërs (die zichzelf ‘Kelten’ noemen). Dan stelt hij dat de Helvetiërs qua krijgskunst boven de overige Galliërs (‘reliquos Gallos’) uitsteken, wat henzelf ook tot Galliërs maakt. De Landmark-vertaling draagt hier aan de verwarring bij: terwijl Caesar enkel schrijft ‘Qua de causa (=de nabijheid van de Germanen) Helvetii quoque reliquos Gallos virtute praecedunt…’ vertaalt Raaflaub dit als ’the Helvetii surpass all the Gauls except the Belgae in bravery’. Ik zou interpreteren dat de ‘quoque’ de reden van hun dapperheid verbindt, maar dat dat woord Belgen niet naast Helvetiërs binnen de Galliërs plaatst. In de daaropvolgende passage worden Belgen opnieuw geografisch gescheiden van Galliërs, maar dat zou een latere toevoeging zijn.
Die verwarring rond de Belgen (zijn Belgae Germanen of Kelten?) heeft ook een handvat gegeven aan theorieën die stellen dat er al vóór de Romeinen ‘Engels’ in het Verenigd Koninkrijk gesproken werd. De Belgae worden dan simpelweg tot Germaan verklaard, en aangezien er ook Belgae in het VK aanwezig waren (Wiltshire) werd dat een fundament voor die nationalistische zaak.
Net zo min als de Romeinen een goed beeld hadden van welke naam bij welke groep hoorden (ook veel later hielden ze daar problemen mee) is het zeer de vraag of er überhaupt wel duidelijk afgebakende groepen waren. We weten inmiddels dat het idee van reizende etnisch afgebakende stammen tijdens de zgn. ‘Volksverhuizingen’ onzin is, en de kans dat zulke groepen aan het begin van de Romeinse IJzertijd wél door Europa trokken is daarmee ook een flink stuk kleiner geworden.
Blijkbaar bestonden die groepen als osmotische entiteiten, waar families zich aan toe konden voegen maar net zo gemakkelijk uit konden vertrekken. Dat gebeurede met de Goten zowel vóórdat ze met de Romeinen in aanraking kwamen, maar ook in de gehele periode daarna.
Overigens moeten we heel erg oppassen met die stamnamen: de Friezen woonden tijdens de Romeinse tijd aan een deel van onze huidige kust, waarschijnlijk vanaf Zeeland tot in het huidige Friesland. Echter, toen er nieuwe bewoners vanuit Jutland in de late Romeinse tijd en de vroege Middeleeuwen die streken herbevolkten, werd de oorspronkelijke naam (Friesland) niet alleen door de nieuwkomers hergebruikt, maar ook uitgebreid naar de streken waar ze oorspronkelijk vandaan kwamen, helemaal tot in Denemarken. Nieuwe wijn in oude zakken kan ons heel goed op een dwaalspoor brengen.
Mijn leraar Grieks heeft mij geleerd dat de Grieken “barbaren” gebruikten in de negatieve betekenis van brabbelaars. Ik heb dat voorbeeld genomen om de algmeene stelling te illustereren dat de uitspraak “alle x-en zijn y” meer zegt over de spreker dan over die x-en. Dergelijke uitspraken komen heel veel voor, en vrijwel altijd heeft “y” een negatieve betekenis. Dat een volk positief, of zelfs maar neutraal over zijn buren spreekt komt weinig voor. Dat neemt nietweg dat er uizonderingen kunnen zijn. Ondanks alle belgenmoppen zijn er vast Nederlanders die tegen het algemene dédain jegens de zuiderburen positief over Belgen denken. Die belgenmoppen (die trouwens door Fransen en zelfs Luxemburgers vrijwel net zo verteld worden) zijn een goed voorbeeld dat ze niets over Belgen zeggen, maar des te meer over Nederlanders ( en Fransen)
Dit type moppen komt in heel veel landen voor, meestal over een van de buren, soms over een afgelegen deel (OstFriesland, Newfoundland), over een groep in de samenleving (Surinamers, Marokkanen, Turken), en welbeschouwd levert het nooit iets positiefs op, maar wel een heleboel ellende, en is het nooit echt leuk.
Vandaar dat ik er over begonnen ben. Zelfs met de tong in wang kan ik niet lachen om een zin zoals waar deze blog mee eindigt.
Nee, ik ook niet. Als zelfspot vind ik dergelijke grappen nog wel leuk.