De slag bij Telamon (2)

Keltische helm uit Chiusi, mogelijk gerelateerd aan de slag bij Telamon (Kunsthistorisch Museum, Boedapest)

In het vorige blogje vertelde ik dat de Romeinen, hadden gehoord dat een enorm leger, de Gaisatiërs (“speerwerpers”), vanuit Gallië naar de Povlakte kwam. Samen met drie Keltische volken die daar al woonden, de Tauriniërs (omgeving Turijn), de Insubres (omgeving Milaan) en de Boiërs (omgeving Bologna), wilden ze optrekken naar het zuiden. “Heel Italië schaarde zich eensgezind aan de zijde van de Romeinen,” zoals de Romeinse geschiedschrijver Quintus Fabius Pictor het verwoordde. We zagen dat zijn jongere Griekse collega Polybios hetzelfde schreef.

Hij kent ook allerlei details, zoals dat de legioenen dit keer bestonden uit 5200 man zware infanterie en 300 ruiters, wat betekent dat ze boventallig waren. Elke consul commandeerde twee legioenen en 15.000 bondgenoten en 2000 ruiters. Consul Lucius Aemilius Papus was in Rimini aan de Adriatische Zee, zijn collega Gaius Atilius Regulus was met schepen op de Tyrreense Zee.

Met het oog op de noodtoestand kwamen de Sabijnen en Etrusken Rome te hulp: 4000 ruiters en meer dan 50.000 infanteristen. Al deze strijdkrachten brachten ze bijeen en legerden ze als verdedigingsmacht in Etrurië onder aanvoering van een praetor. Van de Umbriërs en Sarsinatiërs uit de Apennijnen werden 20.000 man bijeengebracht en samen met dezen 20.000 Veneten en Cenomanen. (Wereldgeschiedenis 2.24; vert. W. Kassies)

Deze laatste strijdmacht bevond zich, vanuit Rome bezien, achter de Boiërs en Insubres, en moest ze in de rug aanvallen. In Rome lag een reserve van 20.000 legionairs en 1500 Romeinse ruiters en 30.000 man bondgenoten-infanterie en 2000 bondgenoten-ruiters. Polybios vervolgt met een opsomming van troepen uit Campanië, de Abruzzen, de hak en de teen van Italië en nog het een en ander.

Keltisch succes

In de vroege zomer van 225 v.Chr. trokken de Kelten de Apennijnen over, naar Chiusi, waar ze begrepen dat ze zichzelf klem zetten. In het zuiden lag de Romeinse reserve, in het noordoosten was het leger van Aemilius Papus, en in het westen bevond zich de Sabijns-Etruskische verdedigingsmacht van Etrurië, gecommandeerd door een naamloze Romeinse praetor. De Kelten wendden zich naar Etrurië.

Bij een plaats die Polybios Faisyla noemt en die niet het huidige Fiesole bij Florence kan zijn, stuitten ze op de verdedigingsmacht. Beide partijen sloegen een kamp op en toen de Sabijnen en Etrusken zich de volgende dag opmaakten om slag te leveren, zagen ze alleen dat de Keltische cavalerie weg trok. De infanterie was al vertrokken. De praetor zette de achtervolging in en liep regelrecht een fuik in.

In het begin werd er van beide kanten zwaar gevochten, maar ten slotte kregen de Kelten door hun onverschrokkenheid en hun grote aantal de overhand. Niet minder dan 6000 Sabijnen en Etrusken werden gedood, de rest sloeg op de vlucht. De meesten van dezen trokken zich terug naar een goed verdedigbare plaats en bleven daar. (Wereldgeschiedenis 2.25; vert. W. Kassies)

Gelukkig voor de Romeinen arriveerde Aemilius Papus net op tijd. Toen de Kelten van verkenners hoorden dat het consulaire leger naderde, beraadslaagden hun leiders. De commandant van de Gaisatiërs, Aneroëstos, adviseerde om het contact met de vijand te verbreken. Ze hadden bij het plunderen al veel bemachtigd en konden zich in veiligheid brengen aan de kust. Wellicht dacht hij al aan een terugkeer naar Gallië: zijn manschappen hadden buit behaald en de Boiërs en Insubres hadden de Romeinen duidelijk gemaakt dat er niet met hen te spotten viel. Dit moest voldoende zijn.

Het Keltische leger trok naar het westen, gevolgd door Aemilius Papus en het Romeinse leger, versterkt met Sabijnen en Etrusken. Ze hielden afstand. Wat de Kelten niet bevroedden, was dat ze de val in liepen.

De Kelten tussen twee vuren

Op de Tyrreense Zee was Gaius Atilius Regulus actief. (Overigens de zoon van de Regulus over wie ik al eens eerder schreef.) Hij had vernomen van de gebeurtenissen en landde bij Pisa. Als Aneroëstos gemeend had dat hij, eenmaal aan de kust, naar het noordwesten kon oprukken, wist hij nu dat er gevochten zou moeten worden. Volgens Polybios ontdekten de Kelten het probleem pas toen ze het havenstadje Telamon bereikten. Daar had consul Atilius Regulus een heuvel bezet naast de weg die de Kelten moesten volgen.

Aanvankelijk hadden de Kelten geen weet van de komst van Atilius Regulus en zijn manschappen. Uit wat er gebeurde leidden ze af dat het Aemilius Papus was die met zijn ruiterij ’s nachts een omtrekkende beweging had gemaakt en het hogere terrein nu bezet hield. Daarom stuurden ze met spoed hun eigen ruiters en een aantal lichtbewapenden uit om het terrein op de heuvel te veroveren. (Wereldgeschiedenis 2.27)

Het strijdtoneel bij Telamon, met de hoogte links

Het verhoor van een krijgsgevangene leerde de Kelten dat het leger voor hen niet dat van Aemilius Papus was, dat hen achtervolgde, maar het nieuw aangekomen leger van Atilius Regulus.

Haastig stelden ze hun infanterie op en zetten die in slagorde in de richting van beide dreigingen: die in hun achterhoede en die aan de voorzijde. Ze wisten immers dat de ene Romeinse legermacht hen volgde, en verwachtten de andere aan hun voorzijde te zullen ontmoeten – een verwachting die ze baseerden op wat hun gemeld werd en op wat zich op dat moment voltrok. (Wereldgeschiedenis 2.27)

De slag bij Telamon stond op het punt te gaan beginnen.

[Wordt vervolgd; een overzicht van deze reeks is hier.]

Deel dit: