De Armeense genocide: De Jonge Turken

Talaat Pasha (Wikimedia Commons)

[Tweede deel van een serie van zes; het eerste is hier.]

Tegen het einde van de negentiende eeuw groeide in het Ottomaanse Rijk de kritiek op de sultan. In het noorden en westen waren gebieden verloren gegaan, het bestuursapparaat functioneerde slecht, er was corruptie en vriendjespolitiek. Op de militaire, medische en bestuurlijke academies stelden de “Jonge Turken” zich een andere vorm van bestuur voor, gebaseerd op de idealen van de Franse Revolutie: vrijheid, gelijkheid en broederschap. De Grondwet van 1876 moest weer van kracht worden. De Armeense intelligentsia kon hier wel enige sympathie voor opbrengen.

In 1908 grepen de Jonge Turken de macht. In juli werd de grondwet weer van kracht, het Ottomaanse Rijk herkreeg zijn parlement en de sultan bleef alleen aan als staatshoofd en kalief. Al heel snel liepen de nieuwe machthebbers echter aan tegen de vraag die zich ook na de Franse Revolutie en daarop geënte omwentelingen had aangediend: wie vormden het volk? De Nieuwe Turken benadrukten eenheid – en bedoelden daarmee niet de aloude eenheid van een rijk waarin ook soennieten van Koerdische en Arabische komaf, Armeense christenen, Palestijnse en Europese joden, Egyptische kopten en Cypriotische orthodoxen woonden, om nog maar te zwijgen over de lappendeken Libanon. Het ging de Jonge Turken vooral om de eenheid van alle Turken, ook degenen die verderop naar het oosten leefden, richting Turkestan (het huidige Oezbekistan en Turkmenistan). Ik stipte het jadidisme al eens aan.

Lees verder “De Armeense genocide: De Jonge Turken”