F4 | Het rijk van Fakhr-ad-Din

De nooit door Fakhr-ad-Din ingenomen Krak des chevaliers

[Voorlaatste blogje in een vijfdelige reeks over Fakhr-ad-Din Ma’n (1572-1635), de Druzische krijgsheer die een tijd woonde in Italië en de Levant zou hebben kunnen moderniseren. Het eerste blogje was hier.]

Staat in de staat

Dankzij de sympathie van Ahmet Pasha kon Fakhr-ad-Dins tweede regeringsperiode succesvol beginnen. Druzische groepen die zich tegen zijn broer Yunus hadden gekeerd, verontschuldigden zich. De sji’ieten verleenden hem steun in de oorlog tegen de Sayfa’s in het noorden, die al snel niet meer bezaten dan de Krak des Chevaliers. Dat hij die burcht niet kon innemen, is een van de weinige tegenslagen die Fakhr-ad-Din in deze jaren moest verduren. De havens van de Sayfa’s, zoals Byblos en Batroun, vielen wel in zijn handen, terwijl de noordelijk van Tripoli gelegen kuststrook in handen kwam van een van zijn bondgenoten.

Palmyra, met achteraan het kasteel van Fahkr-ad-Din

Fakhr-ad-Dins rijk strekte zich in het westen uit van Adana tot Gaza en in het oosten naar Palmyra. Dat wordt nog steeds beheerst door een door hem gebouwd heuvelfort. Alleen Aleppo, Damascus en Jeruzalem ontbraken, en de Druzenleider was slim genoeg om die steden met rust te laten. Inname zou voor de Ottomaanse leiders onaanvaardbaar zijn. Hij kon ze alleen veroveren met steun uit Spanje en liefst ook andere West-Europese mogendheden, maar hij inmiddels begrepen dat die liever tachtig dan wel dertig jaar onderling streden dan dat ze Jeruzalem kwamen bevrijden.

Het nieuwe, in Italiaanse stijl gebouwde paleis in Beiroet was Fakhr-ad-Dins nieuwe residentie. Er waren opvallende, kleine balkonnetjes, die u kent van Italiaanse verhalen over jonge vrouwen die daar staan te luisteren naar hun in de tuin musicerende geliefden. Ze heten in het Libanese Arabisch nog steeds “mandoline-balkons”.

Gele decoratie in Deir-al-Qamar

Ook kwam de emir graag en vaak in Deir-al-Qamar. De gele stenen die daar nog steeds zorgen voor een vrolijk accent, waren buitgemaakt op de Sayfa-familie. Je kunt zijn paleis (inmiddels een wassenbeeldenmuseum) nog steeds bezoeken, net als het paleis van zijn broer Yunus, de maronitische kerk, de voormalige synagoge en de moskee.

Bloei

Anders dan zijn tijdgenoten in de Levant of West-Europa, heeft Fakhr-ad-Din nooit mensen om hun religie vervolgd. Hij had adviseurs van alle gezindten, al was hij geen groot fan van de sji’ieten en was hij in zijn laatste maanden teleurgesteld in de soennieten. Net als de Habsburgers vergrootte hij zijn rijk met allerlei diplomatieke huwelijken.

De synagoge van Deir-al-Qamar

Uit Toscane kwamen architecten, schilders, artsen en boeren. Die laatsten brachten nieuwe landbouwtechnieken, waardoor de opbrengsten stegen. De Druzische staat begon graan te exporteren naar Europa, zelfs al had het Ottomaanse Rijk een boycot ingesteld om de westerse mogendheden, verzwakt door de Dertigjarige Oorlog, verder te verzwakken. De Italiaanse ingenieurs bouwden nieuwe bruggen en godshuizen, terwijl ze ook kastelen herstelden. In Sidon zijn alle drie te zien: resten van de brug over de Awali, de Kikhia-moskee en het zeekasteel. Tussen die twee laatste liggen de khan (een soort handelscentrum) en een zeepfabriek. Die laatste illustreert een door Fakhr-ad-Din geïntroduceerde nijverheid. Niet onbelangrijk: hij introduceerde ook de drukpers in het Midden-Oosten.

Zeekasteel, Sidon

Terwijl in het Ottomaanse Rijk menig bestuurder zijn superieur betaalde om een ambt te krijgen en vervolgens zijn onderdanen uitperste om die investering terug te verdienen vóór een ander hem opvolgde, garandeerde Fakhr-ad-Din rust. Een koopman of ambachtsman had de zekerheid dat hij vermogen kon opbouwen en investeren. De havensteden van Libanon bloeiden. De Druzische emir was geen heilige maar wel een enigszins verlicht despoot.

[Wordt om 12:30 afgerond]

Deel dit: