
Ik schetste zojuist dat West-Europa in de elfde eeuw intellectueel op een dood spoor was beland. Uiteraard een schets in grote lijnen die, als je in detail kijkt, nooit blijkt te kloppen. Maar men wist dat men niet zo oud en wijs was als vroeger, men wist dat men geen Romeins Rijk had, men wist dat de teksten van de kerkvaders te ingewikkeld waren. Men was als dwergen op de schouders van reuzen.
Deze intellectuele impasse liep synchroon met deze politieke veranderingen. Aan het einde van zijn leven blikte paus Gregorius VII terug op zijn conflict met Hendrik IV, en kwam tot de slotsom dat diens keizerkroning ongeldig was geweest. De Duitse vorst had immers zelf een paus aangewezen en een tegenpaus kon onmogelijk Gods zegen overbrengen. Dat Gregorius er zo over dacht, mag gegeven de voorgeschiedenis begrijpelijk zijn, maar dat wil niet zeggen dat zijn redenering geldig was. Als de kerkvorst belezener was geweest, zou hij hebben geweten dat hij een ketters standpunt innam. De dwaling illustreert dat ook de Ottoonse Renaissance het intellectueel peil in West-Europa niet had verhoogd.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.