MoM | Altijd te weinig bewijsmateriaal (1)

Grafmasker uit Nineveh (British Museum, Londen)

Ik heb het al eerder geschreven maar doe het nog een keer: als je bezig bent met de Oudheid, heb je altijd te weinig bewijsmateriaal en kun je je niet permitteren ook maar één snippertje informatie te negeren. Het bovenstaande gouden grafmasker – gevonden in Nineveh, behorend tot de collectie van het British Museum en momenteel te zien op de Nineveh-expositie in het Rijksmuseum van Oudheden – illustreert dit punt.

Maar eerst een filologische kwestie. In de derde eeuw schreef de Griekse auteur Filostratos het Leven van Apollonios van Tyana, een geromantiseerde biografie van een charismatische wijze-wonderdoener uit de eerste eeuw na Chr. die in alle uithoeken van de destijds bekende wereld wijsheid zou hebben gezocht. Op zijn reis richting India ontmoette hij in “Ninos” zijn leerling Damis, die memoires op schrift zou hebben gesteld die voor Filostratos een bron van informatie zouden zijn geweest.

Nu zou Filostratos niet de eerste antieke auteur zijn geweest die bronnen verzon en daarom is er discussie over de vraag of de Damisbron überhaupt heeft bestaan. Eén argument is hierbij dat “Ninos”, zoals de Grieken Nineveh noemden, niet meer bestond in de eerste eeuw na Chr. De oude hoofdstad van Assyrië was immers in 612 v.Chr. verwoest. Kortom, een “Damis van Nineveh” is, in deze visie, een verzinsel – en een slecht verzinsel bovendien, want Filostratos plaatst het bezoek van de oostwaarts reizende Apollonios aan “Ninos” (1.19) vóór een anekdote over een douanier aan de Eufraat (1.20), terwijl Nineveh ligt aan de Tigris. Anders gezegd, deze Apollonios bereikt de oostelijke rivier voor de westelijke en dat is onlogisch.

Dit is de eerste keer dat we aanvullende informatie gebruiken om een tekst te interpreteren: de geografie. Met de Eufraat en de Tigris is dat zó simpel dat de verbreding van ons werkterrein nauwelijks opvalt, maar dat is redelijk zeldzaam. We kennen de antieke geografie helemaal zo goed niet. Om dichtbij huis te blijven: van de forten langs de limes is alleen in Vechten een inscriptie gevonden die de Latijnse naam verzekert, namelijk Fectio. Dat Leiden Matilo heette, dat Zwammerdam ooit Nigrum Pullum werd genoemd, dat Woerden Laurum was – het zijn allemaal hypothesen. Goed beredeneerde hypothesen, zeer zeker, maar nog altijd hypothesen.

Terug naar Filostratos. De oudheidkundige die erop wees dat iedere Griek die een béétje belezen was wist dat Nineveh was verwoest, gaat er dus van uit dat Filostratos een in zijn tijd beroemd historisch feit niet zou hebben gekend. Dat is vanzelfsprekend denkbaar, maar het is een hoogst subjectief einfühlen in wie de Griekse auteur zou zijn geweest. Eigenlijk is het zelfs een beetje een vreemde reconstructie van Filostratos, aangezien die voortdurend blijk geeft van een stevige belezenheid.

Desondanks is dus beweerd dat Filostratos’ onbetrouwbaarheid inzake Damis blijkt uit het feit dat hij hem (a) afkomstig laat zijn uit een verwoeste stad die hij (b) ook nog eens op de verkeerde plaats neerlegt. Dat schreeuwt natuurlijk om een tegenargument en dat is er dan ook, namelijk dat een heel andere tekst, de Romeinse geschiedenis van Ammianus Marcellinus, zegt dat de Syrische stad Hierapolis ooit “Ninos” had geheten (14.8.7).

Opnieuw verbreden we ons werkterrein met aanvullende informatie: een Romeinse tekst. En niet alleen dat: het is een (als ik me goed herinner) geëmendeerde tekst. Dat wil zeggen dat de manuscripten niet vermelden dat een van de steden in Syrië ooit Ninos had geheten maar dat er iets staat waar geen chocola van te maken viel en dat een geleerde daar toen maar vetere Nino, “ooit Ninos”, van heeft gemaakt. Dat kan heel wel correct zijn, maar het is minder zeker dan je denkt. Wat ik maar zeggen wil: de oudheidkundige die niets weet van tekstkritiek, neemt een risico.

Ik voor mij denk overigens dat het niet nodig is te kijken naar een tweede stad Ninos. Ik neem namelijk aan dat Filostratos, zoals hij aangeeft, inderdaad werkte met diverse bronnen en die niet altijd even handig heeft gecombineerd. Zoals ik zei plaatst de Griekse auteur de kennismaking met Damis in Ninos vóór een anekdote over een douanier aan de Eufraat. Ik denk dat de simpele verklaring is dat dit een los verhaal was dat Filostratos eens had gehoord en dat hij die in een algemeen verhaal heeft ingelast, alleen op de verkeerde plek. (Vergissen was des te makkelijker omdat het douanestation stond op een plek genaamd Zeugma, “brug”. De anekdote kan oorspronkelijk zijn gegaan over een brug over een Iraakse rivier en door Filostratos zijn verplaatst naar de gelijknamige stad aan de Eufraat.) Met deze reconstructie heb ik vanzelfsprekend ook een bepaalde visie op Filostratos’ werkwijze: ook ik ben me in de schrijver en zijn werkzaamheden aan het einfühlen en ook mijn hypothese is redelijk subjectief. Mij interesseert het ook niet waar Ninos ligt, mij gaat het er alleen maar om te tonen dat er leeswijzen zijn waarin argument (b) niet dwingend is en het tegenargument niet nodig.

Hoe staat het met argument (a), dat Filostratos’ onbetrouwbaarheid blijkt uit zijn keuze Damis inwoner te laten zijn van een verwoeste stad? Hoe ga je om met een bewering in een tekst die in strijd is met kennis die destijds ruwweg iedereen deelde, in dit geval dat Nineveh was verwoest? Vat je onwaarschijnlijke informatie op als prutswerk of als aanwijzing dat Filostratos zijn informatie zó betrouwbaar achtte dat hij er de wereld wel mee durfde trotseren? Het moge duidelijk zijn dat het antwoord op deze vraag opnieuw samenhangt met het beeld dat je al hebt van de auteur en zijn werkwijze, met andere woorden met je subjectieve einfühlen.

Nu komt het masker hierboven van pas. Over een uur meer.

[U bent al over de helft van de 245e aflevering in mijn reeks museumstukken; een overzicht is hier. De expositie over Nineveh in het RMO duurt nog tot en met 25 maart 2018.

Geschiedenis is geen amusement, leuk voor een vrijblijvend stukje in een tijdschrift of een item op TV. Het is een wetenschap. In de reeks “Methode op Maandag” (MoM) leg ik uit wat de oudheidkundige wetenschappen, en de historische wetenschappen in het algemeen, maakt tot wetenschappen. Een overzicht van deze en vergelijkbare stukjes is hier.]

Deel dit:

4 gedachtes over “MoM | Altijd te weinig bewijsmateriaal (1)

  1. HansR

    Waarom einfühlen en niet gewoon het Nederlandse, net zo mooie, invoelen (of iets als vereenzelvigen)? Of is dat deel van de cliffhanger?

    1. Ik probeer dit soort termen in principe wel te vermijden. Dit keer was echter een uitzondering. Soms biedt jargon namelijk een meerwaarde.

      In dit geval maak ik, zo hoop ik, voor de “insider” duidelijk dat we in de sfeer van de hermeneutiek zitten (en dat is winst), terwijl de “outsider” het redelijk zal begrijpen zonder het idee te hebben werkelijk iets te missen.

      “Koolstofmethode” is een andere jargonterm die ik weleens gebruik. Die wringt iets meer omdat de buitenstaander daar wél een vermoeden kan hebben dat hij iets belangrijks aan het missen is.

      Bottom line: oudheidkunde is een wetenschap en wetenschappelijk jargon is soms onvermijdelijk, ook als je schrijft voor het publiek. Maar ik probeer het te beperken tot wat een eerstejaars weet: hermeneutiek, koolstofmethode enz.

      1. HansR

        Sorry Jona, maar einfühlen methodisch gelijkstellen aan iets als de koolstofmethode en daarom een buitenlandse term gebruiken gaat mij wel wat ver. En daarbij gebruik je wel koolstofmethode en niet carbon dating. Kies voor de Nederlandse woorden (als ‘koolstofmethode’ en ‘hermeneutiek’) of kies voor de buitenlandse woorden. Maar argumenteren dat je een buitenlandse term gebruikt omdat je in andere vaktermen Nederlandse termen gebruikt gaat mij te ver. Ik begrijp dat elk vakgebied zijn jargon heeft, maar dat praat het nog niet altijd goed.

Reacties zijn gesloten.