Polybios (5): De verloren tekst

Toen Polybios de Alpen overstak, keek hij naar sporen van Hannibals oversteek.

[Slot van een korte reeks over Polybios van Megalopolis. Het eerste deel was hier.]

Na het einde van zijn internering reisde Polybios veel. Hij bezocht de Karthaagse steden in de Maghreb en Marokko en waagde zich zelfs op de Oceaan. Hij bezocht Alexandrië en Sardes. In 133 v.Chr. was hij aanwezig bij het beleg van Numantia in Iberië. Bij een andere gelegenheid trok hij over de Alpen, waarbij hij keek of hij kon zien hoe Hannibal deze bergen was overgestoken. Dat wil overigens niet zeggen dat zijn verslag van die Alpentocht een eigen, op autopsie gebaseerde schepping is. Hij vat een oudere bron samen die ook door zijn Romeinse collega-geschiedschrijver Titus Livius wordt samengevat.

Polybios’ Alpentocht is echter opmerkelijk. Een van zijn grootste verdiensten is dat hij de landen die hij beschrijft ook werkelijk heeft gezien. (Dat spreekt nog altijd niet vanzelf.) Hij wist bovendien, net als bijvoorbeeld Xenofon, wat het was om een legeronderdeel te commanderen. Zijn uitleg over de superioriteit van een legioen ten opzichte van de falanx, die ik hier citeerde, is voorbeeldig. Ook streefde hij ernaar de mensen te interviewen die bij de gebeurtenissen betrokken waren geweest. Hij memoires en andere publicaties en consulteerde archieven. Net als zijn tijdgenoot, de auteur van 2 Makkabeeën, citeert Polybios uit verdragen, waarbij hij onhandige stijlbreuken accepteert. Stijl was minder belangrijk dan waarheid.

Lees verder “Polybios (5): De verloren tekst”

Woorden uit het Gallisch

La Mure

Een tijdje geleden heb ik een Gallisch woordenboek gekocht en ik heb dat inmiddels ook gelezen. Ik weet dat dit vrij pervers klinkt – je leest toch ook het telefoonboek niet? – maar ik kan u geruststellen. Het Dictionnaire de la langue gauloise van Xavier Delamarre is niet zomaar een woordenboek. Het biedt een overzicht van de ongeveer duizend bekende woorden uit de Gallische taal, plus uitleg hoe we de betekenis kennen. Dat komt voor een belangrijk deel doordat het Gallisch deel uitmaakt van de Indo-Europese taalfamilie, meer precies van de deelfamilie van de Keltische talen. Die kennen we goed, want er zijn nog altijd sprekers van enkele westelijke Keltische talen.

Een voorbeeld uit het boek van Delamarre is het Gallische woord branos. We kennen het uit namen als Brannovices (een stam) en Branodunum (het huidige Brandon bij de Saône). In het Oudiers, het Cornisch en het Bretoens zijn overeenkomstige woorden, zoals de persoonsnaam Brian. Die woorden betekenen allemaal “raaf” en kunnen ook dienen om aanvoerders aan te duiden. Als de Romeinse geschiedschrijver Titus Livius ergens een oorlogsleider Braneus noemt, geeft hij dus niet diens naam weer maar zijn titel. We kennen uit Griekse bronnen trouwens nog drie Keltische aanvoerders met deze titel, die de Grieken weergaven als brennos.

Lees verder “Woorden uit het Gallisch”

MoM | De Gallische taal

De driehoofdige Gallische godheid Lugus (Musée Saint-Rémi, Reims)

De oude Gallische taal is wat ze een Trümmersprache noemen, een taal waarvan alleen wat sporen zijn overgebleven. De Galliërs, die ooit leefden op de Povlakte en in de regio die we nu Frankrijk noemen, zijn immers tussen 225 v.Chr. en 50 v.Chr. door de Romeinen onderworpen, waarna het Latijn de dominante taal van West-Europa werd. Anders dan in het oosten, waar het Grieks, Egyptisch en Aramees overleefden, verdwenen de westerse talen vrijwel geheel. Zodoende kennen we van het antieke vocabulaire maar zo’n duizend woorden. Het weinige bewijsmateriaal bestaat uit:

  • een klein maar nog groeiend aantal inscripties (zoals het loden plaatje van Rézé),
  • een vrij groot aantal personennamen (Ambiorix, Vercingetorix…),
  • een eveneens vrij groot aantal plaatsnamen (Noviomagus, Lugdunum…), met riviernamen als speciale categorie (Axona, Isara…),
  • Indo-Europese oervormen,
  • kanttekeningen in antieke teksten.

Een voorbeeld van dat laatste is de opmerking van de laatantieke auteur Orosius dat de Gaesatiërs (die ooit de Galliërs op de Povlakte te hulp schoten in een oorlog met Rome) geen stam waren maar een groep huurlingen, wat op zichzelf natuurlijk zomaar een losse claim is, maar wordt bevestigd doordat het woord gaiso “speer” betekent. Het zijn dus speerwerpers.

Lees verder “MoM | De Gallische taal”

Nog eens Regulus

Punische ruiter (Musée national des antiquités, Algiers)

Een tijdje blogde ik over de expeditie van Regulus, een Romeinse consul in 256/255 v.Chr., naar wat nu Tunesië heet. Hij won eigenlijk alles tot de Karthagers een capabele Spartaanse huurlingenleider, Xanthippos, in dienst namen en hem versloegen. De veldtocht, die deel uitmaakt van de Eerste Punische Oorlog, is me bezig blijven houden omdat er iets raars mee aan de hand is. Een consulair leger bestond uit zo’n 18.000 man en Regulus commandeerde er maar 15.000. Het leger is te klein voor een zo belangrijke operatie, zeker als we erbij bedenken dat de Romeinen een kolossale vloot– 330 oorlogsbodems! – bouwden om het expeditieleger over te zetten.

Ik vermoed nu dat Regulus niet alleen was. De Numidiërs speelden een belangrijke rol. Daarvoor zijn enkele aanwijzingen.

Lees verder “Nog eens Regulus”

De Grote Volksverhuizingen

Momenteel lees ik de Geschichte der Völkerwanderung. Europa, Asien und Afrika vom 3. bis zum 8. Jahrhundert n.Chr., waarin de Duitse oudhistoricus Mischa Meier, een overzicht biedt van wat momenteel bekend is over de Grote Volksverhuizingen. Wellicht heeft Meier niet voldoende te doen aan de universiteit van Tübingen, want het boek telt een lieve 1500 bladzijden: 1100 bladzijden tekst en nog 400 pagina’s noten. Het is fascinerende lectuur want er is geen tegel die Meier niet even optilt om te zien wat er onder zit. En wat hij eronder vandaan haalt is altijd de moeite waard. Er is bijvoorbeeld een even uitvoerige als boeiende beschrijving van wat een “volk” nu eigenlijk is en wat “verhuizing” nog betekent nu duidelijk wordt hoe mobiel mensen in de Oudheid waren.

Het boek is thematisch van opbouw. Na een dikke honderd pagina’s waarin hij uitlegt dat de bronnen niet zomaar geloofd mogen worden en dat archeologie ook niet alles is, was in elk geval deze lezer al totaal onder tafel gebeukt. Ik meende dat we, als het ging over de Grote Volksverhuizingen, toch wel wat zekerheden hadden, maar dat de val van Rome in 410 – zo’n beetje het hoogte/dieptepunt van het tijdvak in kwestie – eigenlijk nauwelijks in de bronnen staat vermeld, had ik me nog nooit zo gerealiseerd. Zeker, oudheidkundigen citeren Hieronymus’ verdrietige uitbarsting en Orosius’ verslag van de plundering, maar eigenlijk stellen die bronnen zoveel niet voor. De ene is geschreven in Betlehem, dus bepaald geen ooggetuigenverslag, en de andere is christelijke propaganda van vele jaren later.

Lees verder “De Grote Volksverhuizingen”

MoM | Bronkritiek

Kleio, de beschermgodin van de historische wetenschappen (Altes Museum, Berlijn).

Oudheidkundigen, en dan vooral de wat meer op teksten gerichten onder hen, maken onderscheid tussen bronkritiek en tekstkritiek. Over het laatste heb ik al vaker geschreven: het is de bepaling van wat eeuwen geleden iemand op papyrus of perkament heeft gezet. De kritiek betreft de overlevering in de meestal middeleeuwse handschriften, meervoud, waarvan we de tekst niet zomaar kunnen aanvaarden maar eerst moeten toetsen. Daarbij passen filologen de Lachmannmethode toe. In de praktijk betreft het vooral Griekse en Romeinse teksten. Egyptische en spijkerschriftteksten zijn namelijk meestal op slechts een kleitablet of één papyrus zijn overgeleverd, zodat er weinig valt te vergelijken.

Bronkritiek

Bronkritiek is de vooral voor oudhistorici belangrijke volgende stap: is de informatie in een bron te herleiden tot een eerdere auteur? Dit is belangrijk, want die eerdere auteur stond dichter bij de beschreven gebeurtenissen en heeft vermoedelijk scherper zicht. Als de evangeliën van Marcus en Lukas elkaar tegenspreken, gaat de voorkeur uit naar Marcus, omdat hij de bron is van Lukas; Lukas geldt dan als “elimineerbaar”.

Lees verder “MoM | Bronkritiek”

De gesel Gods (3)

Frankische ruiter op een mantelspeld (Archeologisch park, Xanten)

[Derde deel van een zevendelige reeks over Attila de Hun. Het eerste deel was hier en ik was gekomen tot de plundering van Rome door Alarics Visigoten, die plaatsvond in 410.]

Orosius had, zoals gezegd, een goede reden om de schade van de plundering van Rome in 410 te presenteren als minimaal. Onmiddellijk na de plundering van de stad hadden traditionele Romeinen beweerd dat deze ramp was veroorzaakt doordat de eredienst voor de oude goden was verwaarloosd. Om die kritiek te pareren, schreef Orosius dus zijn Wereldgeschiedenis tegen de heidenen, waarin hij beargumenteerde dat de rampen die de Romeinen sinds de opkomst van het christendom hadden getroffen, wel meevielen en dat vroeger alles slechter was geweest.

Hoewel de tijd deze visie heeft weersproken, had Orosius het in zijn analyse van de plundering van Rome wel ruwweg bij het rechte eind. Alaric wilde land en om die boodschap over het voetlicht te krijgen hoefde hij geen apocalyps te ontketenen. Rome herstelde van de klap en toen de Visigoten in Aquitanië eenmaal hun land hadden gekregen, werden ze trouwe bondgenoten van Rome. Hetzelfde gold voor andere stammen: de Sueben kregen Galicië, in het noorden richtten de Franken verschillende koninkrijkjes in, de Bourgondiërs vestigden zich aan de Midden-Rijn, en aan het land van de Vandalen herinnert nog altijd de naam [V]Andalusië. Met uitzondering van de laatsten, die onrustig bleven, stelden deze stammen zich in deze regel loyaal op en archeologisch gezien zijn er niet zulke grote verschillen tussen een autochtone Romeinse edelman in Gallië en een Visigotische krijger.

Lees verder “De gesel Gods (3)”

De gesel Gods (2)

Petrus en Paulus op een glazen penning van bisschop Damasus (Vaticaanse Musea, Rome)

[Tweede deel van een zevendelige reeks over Attila de Hun. Het eerste deel was hier en behandelde de doorbraak van enkele Germaanse stammen over de Rijn, het Romeinse Rijk binnen. In 410 viel Rome.]

De inname van Rome was voor de Visigoten en hun leider Alaric een middel om een regeling af te dwingen. Ze wilden land. De Romeinse auteur Orosius beschrijft de gebeurtenissen in zijn Wereldgeschiedenis. De vertaling is van Hein van Dolen.

Lees verder “De gesel Gods (2)”

Eutropius (8): De feiten presenteren

Janus op een Romeins zilverstuk

Terwijl u dit op leest, ben ik voor mijn werk een dagje in Baalbek. Omdat ik vermoedelijk geen tijd zal hebben voor mijn dagelijkse stukje, bied ik u in tien afleveringen de tekst aan van de inleiding die ik schreef voor de vertaling die Vincent Hunink maakte van de Korte geschiedenis van Rome van de laat-Romeinse auteur Eutropius. Als alles goed gaat, verschijnt die medio november. Het eerste deel van deze reeks vindt u hier.

Eutropius is op zijn best bij het laatste punt van het lijstje: het presenteren van de feiten. Hij denkt echt aan zijn lezer, bijvoorbeeld door uit te leggen hoe dicht bij Rome enkele steden lagen. Een door de Thracische Bessi bewoonde nederzetting duidt hij aan met de naam die in de tijd van zijn lezers gangbaar was, Hadrianopel, aangezien het niet aannemelijk was dat Valens zou weten waar Uskudama had gelegen. Een grote verdienste van Eutropius is bovendien dat hij de ruim driehonderd plaatsnamen uit zijn tekst, anders dan de persoonsnamen, foutloos weergeeft. De verklaring moet liggen in zijn dagelijkse betrokkenheid bij de keizerlijke correspondentie.

Zijn ambtelijke ervaring zal ook de reden zijn waarom Eutropius goed begrijpt hoe het staatsapparaat functioneerde. Over juridische zaken geeft hij een geloofwaardig oordeel, zoals zijn commentaar dat van de wetten van keizer Constantijn “sommige goed en billijk, de meeste overbodig, enkele nodeloos streng” waren. Als hij uitlegt wat de bevoegdheden waren van een dictator, doe het hij het zó dat keizer Valens het zal hebben begrepen.

Lees verder “Eutropius (8): De feiten presenteren”