
Een ruim jaar geleden – het was ten tijde van de verkiezingen – reisde ik door Algerije en korte tijd daarna door Tunesië. Je loopt er van de ene naar de andere Romeinse stad; er zijn er uit de Maghreb ongeveer 500 bij naam bekend, wat aanzienlijk meer is dan de 60 uit Gallië. Dit was een van de verstedelijkste gebieden uit de oude wereld.
T-steden
Op een gegeven moment viel me op dat ontzettend veel plaatsnamen, zowel antieke als moderne, beginnen met een t-klank. Systeem kon ik er niet in ontdekken. Het kon gaan om een havenstad als Tipasa, om een heuvelfort als Tiddis en om een bronnenheiligdom als Thubursicum, maar ook om steden als Thugga, Tebessa, Thysdrus, Thuburbo Maius, Thagaste en Thamugadi. De /t/ lijkt wel universeel te zijn.
De verklaring is dat die /t/ komt uit de taal die hier werd gesproken voordat de Romeinen de macht overnamen. Die /t/ is, zoals u al vermoedde, een aanduiding voor een plaatsnaam. De taal dus van de mensen in het binnenland die in de Griekse bronnen de Libiërs heten en in de Latijnse bronnen de Afri, om ze te onderscheiden van de Puniërs, die afstamden – of claimden af te stammen – van Fenicische kolonisten. Hun steden hebben Fenicische namen als Utica en Karthago, ofwel ‘Attiq (“oude stad”) en Qart hadašt (“nieuwe stad”).
Steden en volken
En dit is toch wel opmerkelijk, dat vele tientallen inheemse plaatsnamen door de Romeinen en alle latere overheersers zijn overgenomen. De Romeinen bedachten er niet zelf een naam voor, maar namen iets over dat er al was. Dat betekent dat die plaatsen al redelijk belangrijk waren, en inderdaad kon bijvoorbeeld Thugga in de ogen van een Griekse waarnemer in de vierde eeuw v.Chr. doorgaan voor polis, een zelfstandige stadstaat met eigen staatsinstellingen. Opgravingen tonen dat de regio voor de komst van de Romeinen al allerlei dorpen, heuvelforten en beginnende steden kende.
Iets soortgelijks zien we bij de namen die de Grieken en Romeinen gaven aan de volken die daar in het binnenland woonden. Herodotos weet dat ten westen van Karthago de Maxyen leefden; vanaf de derde eeuw v.Chr. bestond rond het huidige Constantine het koninkrijk van de Massyliërs; achter de moderne havenstad Oran leefden de Masaeisyliërs; en daar achter kwamen de Maurusii ofwel Mauri ofwel Moren. Dat element /ma/ keert terug in de naam waarmee de Berbers zichzelf aanduiden, Imazighen. Het lijkt erop dat /ma/ de aanduiding voor een grote bevolkingsgroep is geweest in de taal die men in de Oudheid sprak in het binnenland.
We zullen die taal gemakshalve “Numidisch” noemen – het is denkbaar dat de tweede lettergreep ook een /ma/ is geweest. De Grieken hoorden er namelijk hun woord voor zwervende herdersvolken in, nomades, waar het misverstand vandaan komt dat de Numidiërs alleen maar veetelers waren. De continuïteit van de plaatsnamen toont echter dat er ook een aanzienlijke sedentaire bevolking was, wat overigens Herodotos al met enige stelligheid benadrukt.
Numidisch en Proto-Berber
Ik vergeleek die Numidische volkennamen – zoals Maxyen, Massyliërs en Masaeisyliërs – zojuist met de Berbernaam Imazighen. Maar is Numidisch wel een oude Berbertaal? Het vervelende is dat we maar weinig woorden uit het Numidisch kennen: plaats- en volksnamen dus, in vergriekste of verlatiniseerde vorm, de namen van een stuk of wat vorsten en officieren.
De huidige Berbertalen, zo veel is zeker, stammen af van een oertaal, die taalkundigen kunnen reconstrueren en waarvan ze kunnen vaststellen dat die gesproken moet zijn geweest in de eerste helft van het eerste millennium v.Chr. Dat maakt het Proto-Berber oud genoeg om de voorouder te zijn geweest van het Numidisch. Het weinige dat we van het Numidisch begrijpen, oogt desondanks toch wel anders dan het Proto-Berber. De taal van de Numidiërs heeft zich, als ze werkelijk van het Proto-Berber afstamt, wel heel snel ontwikkeld. Daarom overwegen taalkundigen ook dat het Numidisch en het Proto-Berber allebei teruggaan op een gemeenschappelijke voorouder, die enkele eeuwen eerder gesproken moet zijn geweest.
Data, data
De puzzel is alleen op te lossen met meer data. Weliswaar zijn ongeveer 1300 Numidische inscripties bekend, maar de overgrote meerderheid bestaat uit grafschriften van slechts drie woorden (“X, kind van Y”), soms voorzien van een vierde woord dat wel de weergave zal zijn van een ereambt of een familienaam. Het wachten is op een flink grote tweetalige inscriptie en het is zeker niet uit te sluiten dat die nog eens zal worden ontdekt.
In Thugga zijn bijvoorbeeld twee Punisch-Numidische inscripties gevonden. Een daarvan biedt de namen van enkele ambten (GLDMCK, “vijftigman”), maar ook de Numidische weergaven van de koningsnamen: ZLLSN, GYY, MSNSN en MKWSN ofwel Zelalsen, Gaïa, Massinissa en Micipsa. De namen van de ambten en de eerste koningsnaam zijn totaal nieuw, de tweede naam is in de Griekse en Romeinse bronnen overgeleverd als Gala. Onze kennis is gegroeid, maar je blijft hopen op een stevige klapper.
Boeiend stukje. Ik lees momenteel Herman Clerinx’ ‘Kelten en de Lage Landen’ en de leukste delen vind ik ook die over etymologie: hoe ‘Walen’ en ‘Wales’ teruggaan op de ontmoeting tussen Germanen en Keltische Volcae Tectosages, hoe ‘Belg’ gerelateerd is aan ‘budget’…
En zo is er altijd iets leuks te ontdekken.
Maar dit is toch fascinerend. Ik wist helemaal niet dat de Maghreb zo verstedelijkt was, en zo vroeg ook.
Voor de ontwikkeling van de Berber-talen in de Maghreb verdient het om te kijken naar de periode voor de Romeinse invloed. De grote verandering heeft plaats gevonden in de periode van de Carthagiërs. Uit de taalontwikkeling was reeds bekend, zoals gemeld, dat ze een gezamenlijke oorsprong hadden kort voor de Romeinen. De Y-DNA lijnen van 90% van de landelijke bevolking van de Maghreb heeft één gezamenlijke stamvader rond de beginperiode van Carthago.
Zo’n hoog percentage met één stamvader die minder dan 3000 jaar geleden leefde, komen we vrijwel nergens op aarde tegen.
Het is daarmee passend dat taal de spreiding van de afstammelingen van deze mannelijke lijnen gevolgd heeft, en een oorsprong in regio van Carthago heeft.
Een beïnvloeding van Fenicische taal op de Berber-talen is dan ook geen verrassing. Ook de beinvloeding van Fenicisch schrift op Punic en Numidische inscripties is in lijn. Mogelijk waren de talen ook Pidgin of Creoolse talen, Het is onwaarschijnlijk dat er een of enkele genormaliseerde talen waren; waarschijnlijk vele klanken, dialecten en invloeden.
In de hedendaagse Berbertalen is t(a)- een prefix om vrouwelijke woorden te maken, vaak in combinatie met een suffix -t. Dat kan dan zijn in de trant van varken => zeug, maar ook bijvoorbeeld naam van een volk => taal van dat volk (Amazigh => Tamazight).
Terzijde: Tifinagh (een vrouwelijk woord, mogelijk ta-phoeniciisch), het schrift dat door verschillende Berbertalen wordt gebruikt, stamt af van het schrift dat de Numidiërs gebruikten.
Sorry, varken zeug was waarschijnlijk een slecht gekozen voorbeeld, maar het is wel duidelijk wat ik bedoelde, denk aan een ander landbouwdier en het werkt net zo.