
[Dit is het derde van vier stukjes over Alexander de Grote. Het eerste vindt u hier en een poging de veroveringstocht te contextualiseren vindt u daar.]
Na de dood van koning Darius vonden de Perzen die de strijd met Alexander wilden voortzetten, een nieuwe leider: Bessos. De Macedonische propaganda typeert hem – misschien terecht – als Darius’ moordenaar. In elk geval had hij zijn machtsbasis in Baktrië: het vruchtbare grensgebied van wat nu Afghanistan en Oezbekistan is. Om Bessos aan te pakken, moest Alexander een omweg maken via Kandahar en Kabul en over de Hindu Kush, maar hij slaagde er zo in Baktrië vanuit een onverwachte richting binnen te vallen. Bessos was niet voorbereid en werd gearresteerd door zijn eigen mannen. Die leverden hem uit aan Alexanders vriend Ptolemaios. Alexander liet Bessos kruisigen.
Centraal-Azië
Alexander was nu in het noordoostelijk deel van wat ooit het Perzische Rijk was geweest. Vijf jaar nadat hij naar Azië was overgestoken, had hij een groot deel daarvan veroverd en alle tegenstand overwonnen. Maar juist op dit moment van triomf begon het mis te gaan.

Eerst was er de opstand van de Sogdiërs, geleid door een zekere Spitamenes, die misschien een invloedrijk man was in de zoroastrische geloofsgemeenschap. Hij begon een guerrilla, waarbij hij met snelle ruiters overal aanviel waar hem beliefde. Telkens als de Macedoniërs klaar stonden om terug te slaan, was hij alweer verdwenen. Alexander had lokale bondgenoten nodig. Mannen als Artabazos, de vader van zijn geliefde Barsine. Ook huurde hij de Dahen in, die loyaal bleken te zijn. Om extra steun te winnen, trouwde Alexander met een lokale prinses, Roxane. Uiteindelijk gaf Alexander opdracht tot massadeportaties om de situatie meester te worden. In de winter van 328/327 v.Chr. vond ook Spitamenes de dood.
Alexander had versterkingen nodig gehad en had daartoe Griekse huurlingen ingehuurd. Tegelijkertijd moest de “koning van Azië” steeds meer bouwen op zijn oosterse troepen. Zijn leger verloor langzaam zijn Macedonische karakter.
Degeneratie
Om als heerser aanvaardbaar te zijn voor de Aziatische soldaten en hovelingen, wilde Alexander een nieuw hofceremonieel invoeren. Eerdere pogingen om de harten te winnen van zijn nieuwe onderdanen waren succesvol verlopen, zoals het dragen van Perzische koninklijke gewaden. Alexander mocht dus verwachten dat ook de invoering van proskynesis, het Perzische hofritueel, zou slagen. De Macedoniërs weigerden echter botweg. Ze associeerden de gebaren van proskynesis (buigen, knielen, kussen) met de verering van de goden. Als Alexander één hofritueel nodig had, moest hij dus maar zien een god te worden.
Kapsones had hij inmiddels genoeg. Zo gebeurde het eens dat Alexander tijdens een drinkpartij een Macedonische edelman genaamd Kleitos doodde. Het was een ongeluk, maar de koning voelde zich schuldig, totdat de filosoof Anaxarchos hem ervan overtuigde dat hij als koning “een god onder de mensen” was en daarom verheven boven goed en kwaad. Dit zou een eerste stap richting vergoddelijking zijn.
De Punjab
Laat in 327 staken de Macedoniërs opnieuw de Hindu Kush over, ditmaal in zuidelijke richting. Langs de rivier de Kabul vielen ze de Swatvallei binnen. In feite was er geen rechtvaardiging voor deze aanval, maar Alexanders hovelingen stelden geen vragen meer. Veel Indiërs leken de veroveraar te identificeren met een avatar van een lokale godheid, die de Macedoniërs identificeerden met hun Dionysos.

De gevechten waren hard en meedogenloos. Meer dan eens slachtte Alexander mensen af die zich al hadden overgegeven. In het voorjaar van 326 bereikte hij de Indus, waar hij een groep vluchtelingen op de bergburcht Aornos uitmoordde. De enige aanleiding voor deze operatie schijnt te zijn geweest dat er een plaatselijke mythe was dat de god Krishna niet in staat was geweest deze berg te veroveren. Alexander kon die uitdaging niet onbeantwoord laten.
Hij trok nu verder langs de Uttarapatha (de moderne Grand Trunk Road) naar het oosten, en bereikte de hoofdstad Taxila. De radja van Taxila, Omfis, gaf zich over en nodigde Alexander uit om de koning van de volgende Indiase staat aan te vallen. Deze Poros, die resideerde in het huidige Lahore, wachtte de indringers op aan de oever van de rivier de Jhelum. Een stormachtige nacht vol regen stelde de Macedoniërs in staat de stroom ongezien over te steken; Poros werd verslagen omdat zijn strijdwagens niet verder konden in de modder. Het was geen grote slag – Alexander zette slechts een zesde van zijn leger in – maar de Macedoniërs vierden het als een overwinning van het grootste belang. Alexander sloeg munten waarop hij stond afgebeeld met een bliksemschicht, alsof hij de regen had veroorzaakt. Opnieuw claimde Alexander goddelijkheid.

Muiterij
Hij wilde oprukken naar het oosten en stak nog twee rivieren over, maar toen weigerden zijn soldaten verder te gaan. Alexander was woedend. Hij moet zich een andere manier hebben voorgesteld om zijn dertigste verjaardag te vieren. Maar uiteindelijk liet hij zich overhalen door Koinos, een van de helden van de slag bij de Jhelum, en door de goden, die kwade voortekenen stuurden. Dit was belangrijk. Voor de koning was het noodzakelijk te benadrukken dat de goden, en niet de soldaten, hem hadden gedwongen terug te keren. Was het anders geweest, dan had hij zijn gezag verloren.
[Wordt vanmiddag vervolgd]
Ik lees een foute aanname in je stukje over Bessos’ dood uit 2015:
“we weten dat Alexander, terwijl Ptolemaios vooruit trok, andere campagnes voerde, en bovendien met zijn infanterieleger nooit zo snel kan zijn gegaan als Ptolemaios’ ruiters. ”
Ten eerste, we weten dat infanterie zich over langere afstanden sneller beweegt dan cavalerie (als die geen paarden kunnen wisselen), dat is uit meerdere bronnen bekend.
Ten tweede, je citeert een bron die stelt dat Ptolemaios zelf ook infanterie me had: “Hij liet daarom de infanteristen achter met de opdracht in formatie achter hem aan te komen”.