
Ik heb in het verleden enkele keren geblogd over het niet-Bijbelboek 1 Henoch. Simpel samengevat: het gaat om vijf tussen pakweg 250 v.Chr. en 50 na Chr. opgetekende teksten, waarin een profeet Henoch vertelt over onder meer de val van de engelen en de Zondvloed. De samenstellers bedoelden hun teksten als waarschuwing voor de naderende wereldondergang. Er waren meer teksten in dit genre, die terecht zijn gekomen in 2 Henoch en 3 Henoch. Dat materiaal is meer mystiek van inslag.
Eerbiedwaardige verhalen
De henochitische literatuur biedt verhalen die de auteurs van de later canoniek geworden Bijbelteksten veronderstellen. 1 Henoch toont bijvoorbeeld dat het christelijke idee dat de messias (die Israël als politieke macht herstelt) dezelfde is als de Mensenzoon (die het Laatste Oordeel velt), ook kan hebben bestaan in een joods milieu. 3 Henoch bevat het idee dat een mysticus kan opstijgen tot de status van Kleine Jahweh. Een fijne inleiding is dit boekje, waarover ik hier schreef.
De henochitische literatuur is in het Nieuwe Testament enkele keren verondersteld en dat is ook logisch, want wat wij kennen als de canon lijkt een farizese selectie te zijn. Andere groepen hadden andere selecties. Het idee van een Kleine en een Grote Jahweh (“de twee-machten-leer”) maakte de henochitische literatuur onacceptabel voor de rabbijnen, die een radicaler monotheïsme wilden. De christenen breidden het tweetal uit tot Drie-eenheid en konden ook niet veel met de henochitische literatuur. Die raakte dus gemarginaliseerd. Voor de auteurs van het Nieuwe Testament was Henoch echter nog steeds een tekst die ze met instemming mochten citeren.
De auteur van de Brief aan de Hebreeën 11.5 vermeldt Henoch bijvoorbeeld als een rolmodel. Doordat hij zo vroom geloofde, “werd Henoch naar elders overgebracht, om niet te hoeven sterven”. Zo staat het ook in Genesis 5.21-24 en het feit dat God Henoch had weggenomen, zodat hij niet hoefde sterven, maakte hem bij uitstek geschikt voor openbaringsliteratuur. Hij had immers meer kunnen zien dan anderen.
Gevallen engelen
Soms is Henoch wat explicieter in het Nieuwe Testament aanwezig. Neem de val van de engelen (1 Henoch 6-19).
Denk ook aan de engelen die hun oorspronkelijke positie ontrouw werden en de hun toegewezen plaats verlieten: tot het oordeel op de grote dag houdt Hij hen in de onderwereld gevangen met boeien die nooit kunnen worden verbroken. (Judas 6; NBV21)
God heeft zelfs engelen die gezondigd hadden niet gespaard maar hen in de Tartarus geworpen. Daar, in de diepste duisternis, blijven ze opgesloten om hun vonnis af te wachten. (2 Petrus 2.4-5)
Die diepste duisternis, waar de engelen in boeien gevangen zitten, is via 1 Henoch 13.1-2 en 14.5 afkomstig uit Perzië. Daar kende men de demon Azi Dahaka, die in de joodse literatuur Azazel heet en waarover ik al blogde. Hij is verslagen en in de dagen van Henoch in een kuil geworpen waarop een grote steen rust. Na zeventig generaties zal hij zich moeten verantwoorden bij een hemelse rechter. Tot dat moment is hij dus gebonden met boeien van duisternis.
Nu leefde Henoch in de zevende generatie. Enig snel hoofdrekenwerk leert dat het duivelse monster in de zevenenzeventigste generatie wordt opgeroepen voor het Laatste Oordeel. Als u nu even natelt hoeveel voorouders Jezus meekrijgt in Lukas 3.23-38, dan ziet u dat de auteurs rekenden op een nabij Laatste Oordeel. Judas licht toe:
Henoch, de zevende vanaf Adam, zei: “Ik zie de Heer komen met zijn heilige tienduizendtallen om over allen zijn vonnis uit te spreken; alle goddeloze zondaars zal hij veroordelen voor alle goddeloze daden die ze in hun goddeloosheid bedreven hebben en voor de harde woorden waarmee ze Hem hebben beledigd.” (Judas 15-16 = 1 Henoch 1.9)
Missing link (of niet)
Het idee dat de gevallen engelen in een kuil wachten op het Laatste Oordeel is ook elders aanwezig, zoals in Openbaring 20.1-3. Daar kunnen we echter niet meteen zien hoe dit beeld uit Perzië naar de joodse wereld kan zijn gekomen. De Brief van Judas bewijst dat Henoch de missing link is geweest.
We moeten overigens voorzichtig zijn. In het geval van de gevallen engelen, de kuil en de zevenenzeventig generaties durf ik wel aan te nemen dat een Perzisch idee via de henochitische traditie in het tempeljodendom is beland en in het vroegste christendom. Maar een zinnetje als
Vergeld geen kwaad met kwaad, maar probeer voor alle mensen het goede te doen. (Romeinen 12.17)
lijkt me te algemeen om zonder meer op 1 Henoch 95.5 te betrekken.
Een mysterieus persoon
Nog zo’n voorbeeld: de persoon aan het begin van de Openbaring van Johannes 1.12-16, kan zijn geïnspireerd door Daniël 10.4-6 maar ook door 1 Henoch 46. Hier komt het aan op de datering van de tekst en vrijwel alle onderzoekers plaatsen dit deel van 1 Henoch later dan Daniël 10. Dit zijn lastige discussies, waarin geleerden noodgedwongen aanname op aanname stapelen. Je kunt bovendien ook kijken naar de details van de beschrijvingen en dan kan de persoon uit de Openbaring van Johannes weer meer lijken op die uit 1 Henoch dan op Daniël.
Misschien is de vraag wie wie citeert wel verkeerd gesteld. Verhalen als deze werden deels mondeling doorgegeven en we zien alleen de drie momenten waarop ze zijn opgetekend. Alle drie staan in dezelfde mondelinge traditie, zoveel is duidelijk, en er is niet één oorspronkelijke tekst. Henoch is beter te beschouwen als een missing link dan als enige missing link.
In elk geval: sommige verhalen in het Nieuwe Testament worden begrijpelijker als we herkennen dat de auteurs verwijzen naar meer dan alleen de gecanoniseerde literatuur. En dat geldt natuurlijk voor elke antieke bron: de schrijvers verwijzen naar allerlei antieke werkelijkheden die wij niet zomaar meer kunnen kennen.
[Een overzicht van deze reeks over het Nieuwe Testament is hier.]
De gecanoniseerde teksten van het NT – in percentages gezien – zouden die circa 10% uitmaken van het geheel aan circulerende verhalen uit de (late) oudheid en middeleeuwen, in orale en/of schriftelijke vorm? Want hoeveel materiaal (gnostisch of zgn. heidens) is er niet vernietigd. Ik denk bijvoorbeeld aan de bibliotheek van Alexandrië en het Mouseion.
We zullen het waarschijnlijk nooit weten. Slechts vermoeden.