Jotapata (2)

Vespasianus (Archeologisch Museum, Vid)

[Zesde deel van een reeks over de Joodse Opstand in 66-70 na Chr. Het eerste deel was hier.]

Zoals we hebben gezien, werd de Joodse generaal Josephus, die later de geschiedenis van de Joodse Oorlog zou beschrijven, belegerd in Jotapata in Galilea. Een Romeinse bestorming wist hij te pareren en zijn tegenstander, generaal Vespasianus, besloot tot de constructie van een belegeringsdam.

Het hele leger werd erop uitgestuurd om hout te halen; de bomen in de bossen rond de stad werden gekapt. Behalve hout werden grote hoeveelheden stenen aangesleept. Om zich tegen de projectielen die van boven op hen werden afgevuurd te beschermen spanden zij uit takken gevlochten schermen, die zij met palen stutten. Onder deze beschermende daken werkten zij aan de opbouw van de belegeringsdam. … Andere soldaten groeven de heuvels in de omgeving af en voerden constant aarde aan. … Maar de Joden wierpen nu vanaf de muren grote rotsblokken naar beneden en schoten allerlei projectielen naar de beschuttende schermen. Het lawaai hiervan was, ook als ze hun doel misten, zo groot en angstaanjagend dat de soldaten in de uitvoering van hun taken werden belemmerd. (Josephus, Joodse Oorlog 3.162-165; vert. Wes/Meijer)

Lees verder “Jotapata (2)”

Jotapata (1)

Jotapata

[Vijfde deel van een reeks over de Joodse Opstand in 66-70 na Chr. Het eerste deel was hier.]

De Joden waren in opstand gekomen tegen de Romeinen en een provisionele regering probeerde het verzet te organiseren, maar de Joden waren verdeeld. Op het platteland waren naast het reguliere leger bijvoorbeeld boerenmilities actief. Ondertussen naderde de Romeinse generaal Vespasianus met het Vijfde Legioen Macedonica en het Tiende Fretensis. Zonder veel problemen bereikte dit leger het huidige Akko, een havenstad in het zuiden van Syrië die als ontmoetingspunt diende met andere troepen.

Vespasianus’ zoon Titus kwam uit Alexandrië met het Vijftiende Legioen Apollinaris, en verder arriveerden nog achttien cohorten hulptroepen en vier eenheden uit bevriende cliëntstaatjes. Verder beschikte Vespasianus over de hulptroepen die de gouverneur van Judea in vredestijd bijstonden. Josephus schat het aantal manschappen op 60.000, wat vermoedelijk maar weinig overdreven is.

Lees verder “Jotapata (1)”

De Joodse Opstand (4)

Misschien stelt dit portret uit de Ny Carlsberg Glyptotek in Kopenhagen Flavius Josephus voor, de chroniqueur van de Joodse Opstand. Zeker is dat niet.

[Vierde deel van een reeks over de Joodse Opstand in 66-70 na Chr. Het eerste deel was hier.]

De Joden hadden het garnizoen van Jeruzalem uitgemoord en een Romeinse strafexpeditie verslagen. Ze wisten dat er nu geen compromis met Rome meer mogelijk was. Een nieuwe hogepriester creëerde een provisionele regering waarin ook enkele bij het volk populaire leiders waren opgenomen, zoals de al genoemde Simeon ben Gamaliël. Ook de sadducee Ananos II maakte deel uit van deze regering, een oud-hogepriester die we tevens kennen als de man die de opdracht gaf om Jakobus de Rechtvaardige, de broer van Jezus, te stenigen. Het nieuwe bestuur lijkt vooral de macht voor de traditionele elite te hebben willen behouden en, als ze eenmaal het radicaliserende volk weer tot de orde had geroepen, onderhandelen met Rome.

Daarom zond het nieuwe bewind generaals naar de andere delen van het land, die zowel de verdediging tegen de legioenen moesten organiseren als de eigen bevolking disciplineren. Josephus kreeg daarbij de belangrijkste sector toegewezen: Galilea in het noorden, waar hij als eerste contact zou maken met de Romeinse troepen. Voor zover bekend had hij geen militaire ervaring, maar hij had in 64 Rome bezocht  – heeft hij de stad zien branden?  – en kende de keizerin. Voor het diplomatieke spel dat een generaal moest spelen, kon dit, zoals zal blijken, aanzienlijke voordelen hebben.

Lees verder “De Joodse Opstand (4)”

De Joodse Opstand (3)

Een Romeinse aquilifer met de adelaarstandaard van zijn legioen, opgeruimd in een beschermende kooi, klaar voor transport (Apamea)

[Derde deel van een reeks over de Joodse Opstand in 66-70 na Chr. Het eerste deel was hier.]

Onze voornaamste ooggetuige, Josephus, bevond zich op het moment van de moord op de messias Menachem in de tempel in Jeruzalem, naar eigen zeggen omdat hij was gevlucht voor de hysterische massa’s. Maar de tempel was in deze dagen wel de laatste plek om veiligheid te zoeken. Het is mogelijk dat Josephus een van de stedelingen was die in het gezelschap van Eleazar de Tempelwacht korte metten kwam maken met de plattelandsmessias. Zekerheid valt niet meer te krijgen omdat de historicus, als zijn eigen rol in het geding is, vaak nogal creatief omspringt met de feiten. Het gegeven dat hij korte tijd later generaal was en niet moe wordt de tactloosheid van de Romeinse gouverneur te benadrukken, bewijst echter dat er een moment is geweest waarop Josephus sympathiseerde met de opstand.

In elk geval moest hij, zoals elke rijke Jood, weinig hebben van het messianisme, dat de maatschappij wilde veranderen en dus niet in het belang was van de gevestigde orde. Zoals nog zal blijken, had hij ook een persoonlijke reden om te verbergen dat er een rijke theorievorming over de messias bestond. Het resultaat is in elk geval dat de Joodse historicus zijn lezers in het ongewisse laat over misschien wel de belangrijkste factor bij de escalatie: dat veel Joden in de strijd tegen Rome rekenden op bovennatuurlijke bijstand en geen reden zagen compromissen te zoeken.

Lees verder “De Joodse Opstand (3)”

De Joodse Opstand (2)

Maquette van Jeruzalem (Museumpark Orientalis)

[Tweede deel van een reeks over de Joodse Opstand in 66-70 na Chr. Het eerste deel was hier.]

Tot nu toe was het gewapende verzet tegen de Romeinen een plaatselijke aangelegenheid geweest, beperkt tot Jeruzalem, maar de zaak werd gecompliceerd toen de Sicariërs zich in de strijd mengden. Zij vonden hun deels Joodse, deels niet-Joodse aanhang op het platteland en stonden onder leiding van afstammelingen van Judas de Galileeër, die in 6 na Chr. leiding had gegeven aan het verzet tegen de annexatie. Zijn zonen Jakob en Simon hadden in 47 een soortgelijke opstand met de dood moeten bekopen, en in 66 was een zekere Menachem aan de beurt, een tot dan toe onopvallende schriftgeleerde.

Hij overviel het arsenaal in Masada, bewapende zijn aanhangers met Romeinse wapens en trok naar Jeruzalem, waar hij de laatste Romeinse hulptroepen in het nauw dreef en een klimaat creëerde waarin de hogepriester kon worden gelyncht. Onmiddellijk daarna zou hij het, volgens Josephus, hoog in de bol hebben gekregen. De commandant van de tempelwacht, Eleazar, was woedend en riep de families van de stedelijke elite bij elkaar.

Lees verder “De Joodse Opstand (2)”

De Joodse Opstand (1)

Nero (Glyptothek, Munchen)

Ik blogde al eens over de brand in Rome. Keizer Nero, die weliswaar liever muzikant was geweest maar als het erop aankwam een competent keizer kon zijn, nam meteen maatregelen. De pyromanen werden al snel geïdentificeerd: het zouden Joden zijn, allochtonen die woonden tegenover de plek waar de brand was uitgebroken. Preciezer nog: het waren Joden die de leer volgden van de charismaticus Jezus de Nazareeër.

De brandstichters werden levend verbrand en anderen werden voor de honden geworpen. Dat was een dramatische reconstructie van de bestraffing van Aktaion, een jager die zich in mythologische tijden had vergrepen aan de moeder van Dionysos, de god die destijds werd beschouwd als de Griekse tegenhanger van de god der Joden. Nero presenteerde zich dus als beschermer van het ware Jodendom tegen verkrachting door de christenen.

Lees verder “De Joodse Opstand (1)”

Jeruzalem en Nijmegen

Het borstpantser van een standbeeld van Vespasianus uit het Libische Sabratha toont een Victoria, een geboeide Jood en een Bataaf, gezeten op enkele inheemse schilden.
Het borstpantser van een standbeeld van Vespasianus uit het Libische Sabratha toont een Victoria, een geboeide Jood en een Bataaf, gezeten op enkele inheemse schilden.

In 68 pleegde keizer Nero zelfmoord en kwam de oude senator Galba aan de macht. Volgens de Romeinse historicus Tacitus zou iedereen het erover eens zijn geweest dat Galba een capabel heerser was als hij niet zou hebben geheerst, en dat is niet alleen mooi gezegd maar ook waar: Galba verspeelde in minder dan geen tijd al zijn krediet en werd in januari 69 geconfronteerd met een tegenkeizer, Vitellius, die vanuit het Rijnland bliksemsnel oprukte naar Italië.

Toen zijn legioenen daar aankwamen, was Galba al dood: in Rome had Otho de macht gegrepen en zijn voorganger laten lynchen. De Rijnlegers maakten korte metten met de troepen van Otho voordat deze versterkingen van de Beneden-Donau had ontvangen, de verslagen keizer pleegde zelfmoord en Vitellius kon beginnen aan zijn regering. Al onze bronnen oordelen negatief over hem maar kunnen niet verbergen dat hij als eerste mensen uit de ridderstand aanstelde als ministers en daarmee een einde maakte aan de door velen als misstand ervaren rol van vrijgelatenen. Vitellius had de visie om een van Romes betere keizers te zijn.

Lees verder “Jeruzalem en Nijmegen”