Het misverstand Receptiegeschiedenis

Al ontleende de architect van de Brandenburger Tor inspiratie aan de Propyleeën op de Atheense akropolis, het gebouw vertelt echt meer over Pruisen dan over de klassieke Oudheid..

Ik heb nog nooit geblogd over receptiegeschiedenis en dat moet toch eens gebeuren. Eerst een herinnering uit mijn studietijd aan de Amsterdamse Vrije Universiteit. We hadden een vak “Nachleben”: zeg maar de Oudheid na de Oudheid. Gastdocenten vertelden over pakweg de Pléiade of Leopolds Cheops. Er is niets mis met die poëtische onderwerpen, laat dat vooropstaan. Maar hoe mensen na de Oudheid omgingen met de Oudheid is iets anders dan de Oudheid.

Receptiegeschiedenis in het onderwijs

Er was geen reden om dit aan te bieden aan studenten die hadden gekozen voor een oudheidkundige studie. Een student mag, nee moet, natuurlijk iets weten over de ontwikkeling van het vakgebied en over de wijze waarop mensen naar dat vakgebied kijken. Daarvoor zijn colleges wetenschapsleer en historiografie. De Nachleben-reeks bood simpelweg de verkeerde stof.

Gelukkig begreep een docent, de Bert van de Spek die op deze blog elke week opduikt als auteur van het handboek, hoe bizar de collegereeks was. En dus kwam er een nieuwe reeks, waar de studenten een substantiële inbreng in hadden. De helft van de colleges was voortaan gewijd aan het eigenlijke voortleven van de Oudheid. Anders gezegd, aan de doorwerking van de antieke cultuur in latere tijdvakken. De andere helft van de collegereeks bleef gewijd aan de wijze waarop mensen na de Oudheid hadden gedacht over de Oudheid.

Continuïteit en receptie

Ik rakel dit op omdat het een spraakverwarring documenteert die veel voorkomt. “De Oudheid na de Oudheid” kan twee dingen betekenen.

Wat de Vrije Universiteit eerst had aangeboden, staat bekend als receptiegeschiedenis. Die term stamt uit het Romeins Recht, waar men zo de ontvangst (recipiëring) van het antieke recht in jongere samenlevingen aanduidt. We hebben hier te maken met iets wat bewust gebeurt: mensen kiezen er expliciet voor aansluiting te zoeken bij de oude wereld. Vergelijk het met artistieke inspiratie: een kunstenaar die in een bepaalde culturele traditie staat, gaat zijn voorbeelden ergens anders aan ontlenen. Denk aan Van Gogh die naar Hokusai keek.

En zoals Van Gogh minder vertelt over de Japanse cultuur dan over de Europese, zo zegt receptiegeschiedenis minder over de Oudheid dan over latere tijdperken. Vandaar dat de studenten een andere Oudheid na de Oudheid wilden: continuïteit. Over het eigenlijke tijdperk hebben we weinig data, maar we kunnen de verzameling vergroten door te bezien hoe de Oudheid doorwerkte. Je kunt bijvoorbeeld de informatie over de laatantieke boerenstand uitbreiden met de middeleeuwse horigheid. En je kunt het proces waarmee de christelijke geestelijkheid haar gezag vergrootte, verder volgen na de desintegratie van het West-Romeinse Rijk. Et cetera.

Een speciale vorm van continuïteit is invloed: hoe de ene cultuur veranderingen in een andere cultuur bewerkstelligt. De harde manier waarop keizer Domitianus de Fiscus Judaicus inde, resulteerde in het schisma tussen joden en christenen, en dat heeft invloed tot op onze dag. In de Bronstijd ontstond het idee dat voorwerpen een waarde vertegenwoordigden die viel uit te drukken als een prijs: een sociaal construct dat, eenmaal ontstaan, is blijven bestaan. De oude cultuur beïnvloedt, ja vormt onze cultuur.

Receptiegeschiedenis als misverstand

Continuïteit, invloed en receptie zijn drie sociaalwetenschappelijke begrippen. Wie zich bezighoudt met de Oudheid, heeft zeker iets aan continuïteit: je vergroot de dataverzameling. Wie het belang van de Oudheid voor onze eigen wereld wil tonen, kan wijzen op invloed. Receptiegeschiedenis is voor de oudheidkundige een bijzaak. Het is in elk geval niet iets waar je als student tijd aan wil besteden. Je hebt immers maar vier jaar. Leuk voor een causerie, niet méér.

Dat receptiegeschiedenis desondanks bij oudheidkundigen een zekere populariteit geniet, blijft me verbazen. Alsof de Oudheid zélf onvoldoende interessant is. En laten we eerlijk zijn: je kunt het filhellenisme van de Duitse romantiek, hoe belangrijk ook, beter overlaten aan kenners van de Duitse romantiek. Dat oudheidkundigen deskundig zouden kunnen spreken over andere tijdperken dan het hunne, is een misverstand. Er is inmiddels dan ook een kentering. De organisatoren van Germanententoonstelling in Bonn waren bijvoorbeeld aan hun subsidiënt verplicht een receptiehoekje in te richten, maar plaatsten dat zó dat de bezoeker het negeren kon. Mensen kwamen immers voor de Germaanse Oudheid. Ahnenerbe is een ander onderwerp, dat andere musea beter uitleggen.

Bij wijze van PS

Als studenten waren we tevreden dat we onze collegereeks half hadden genormaliseerd. We leerden nu meer en zinvollere dingen. De échte les leerden we echter een jaar later, toen de faculteit zich herorganiseerde en het nieuwe college afschafte. Ze stelde de oude reeks, voortaan gepresenteerd als basiskennis over het klassieke en het bijbelse erfgoed, verplicht aan alle eerstejaarsstudenten.

Waarom een universiteit concessies deed aan studenten met een kennislacune, heb ik nooit begrepen. Onderwijs is immers mensen aanspreken boven hun niveau. Ook heb ik nooit begrepen waarom de studenten oudheidkunde, voor wie de nieuwe colleges alleen herhaling boden, daarnaar terug moesten. Het was ons duidelijk: het ontbrak de VU aan wetenschappelijke ambitie.

[De oudheidkundige wetenschappen zijn in de eerste plaats wetenschappen. Een overzicht van vergelijkbare stukjes is daar.]

Deel dit:

24 gedachtes over “Het misverstand Receptiegeschiedenis

  1. Karel van Nimwegen

    Drie dingen treffen me vooral. Het is namelijk ook mij opgevallen dat receptiegeschiedenis vooral het speeltje is van mensen die uitgekeken zijn op de oudheid. Mensen die het interessante van de oudheid niet meer herkennen, vaak doordat ze te weinig algemeen overzicht hebben.

    Wetenschappers die overzicht missen, zijn dan makkelijk te manipuleren door bobo’s die wel een (al dan niet onjuiste) visie hebben. Je beschrijft een faculteit die het onderwijs goedkoop probeert te houden. Het had ook een museum kunnen zijn dat de Romeinen opleukt met eigentijdse, op Rome geïnspireerde kunst, omdat het denkt dan extra bezoekers te trekken.

    En tot slot: de hybris, dat een classicus over andere tijdvakken dan het zijne ook wel iets kan zeggen. Het contrasteert zo heerlijk met de lange tenen als niet-classici willen meepraten over de oudheid.

    1. FrankB

      Helaas, die hybris (inclusief lange tenen) is niet exclusief oudheidkundig. Verscheidene jaren geleden heb ik geleerd om de kwalificaties van wetenschappers na te gaan. Want buiten hun vakgebied willen ze nog wel eens grotere flauwekul verkopen dan u en ik samen, gestimuleerd door misplaatst zelfvertrouwen.

      1. Van een tandarts verwacht je een tandartsendiploma, van een piloot een brevet. Maar als het gaat om geschiedenis, denkt iedereen mee te kunnen praten.

        Als het dan gaat over de Oudheid, speelt ook de wetenschappelijke verdeeldheid een rol: archeologen en classici denken over geschiedenis te kunnen meepraten, hoewel de eerste groep geen bronnen kan lezen en de tweede groep onvoldoende weet van de sociale wetenschappen. En oudhistorici weten dan weer te weinig van het filologisch en archeologisch handwerk.

        Het zou grappig zijn, als journalisten – die over het algemeen geen echte visie hebben op de complexiteit van de oudheidkunde – niet zo gemakkelijk voortijdige persberichten overnamen.

        Wat ik zou willen is dat de betrokkenen het problematische van specialisme herkenden en er iets aan deden. Journalisten die een archeologisch persbericht systematisch voorlegden aan een classicus. En wetenschappers die begrijpen dat interdisciplinariteit (dwz fusie) verder gaat dan multidisciplinariteit (resultaten overnemen).

        1. Bij leerkrachten, dokters en koks leeft de frustratie nog veel meer dat iedereen zich zomaar in hun expertisedomein begeeft en meepraat alsof er geen verschil is tussen professionals en amateurs. Dat heeft alles te maken met het feit dat onderwijs, gezondheid en (lekker of gezond) eten een massa mensen aanbelangt.

          Je zou dus de mate waarin nitwits zich mengen in het debat kunnen zien als een graadmeter voor de populariteit van je discipline. Je kan namelijk niet verwachten dat iedereen mateloos geboeid raakt door geschiedenis, maar er verder zedig het zwijgen toe doet en de materie overlaat aan specialisten terzake.

          Eenmaal de ivoren toren geslecht, fladderen niet enkel vlinders door de ruïne.

  2. Klaas Krab

    “In de Bronstijd ontstond het idee dat voorwerpen een waarde vertegenwoordigden die viel uit te drukken als een prijs: een sociaal construct dat, eenmaal ontstaan, is blijven bestaan. ”
    Ik vraag mij meteen af of een idee van “prijs” niet al bestond in een eerdere fase? Maar ik neem aan dat kennis van een echte “oorsprong” niet nodig is voor reflectie over continuïteit, maar dat een eerste historische identificatie van een concept al voldoende is?

    1. Je hoeft de oorsprong niet te kennen om een verschijnsel te doorgronden. Het is bovendien een wat naar frame, dat veronderstelt dat de dingen ooit “zuiver” zijn ontstaan en toen “echter” waren.

      Evengoed is het intellectuele avontuur van een eerste ontdekking altijd leuk en heel erg vaak inspirerend. Neem de ontwikkeling van het aardewerk, hoe mensen met primitieve technieken gericht hebben geëxperimenteerd. Fascinerend.

  3. Huibert Schijf

    Van de socioloog Abram de Swaan heb ik ooit geleerd dat het niet gaat om de conceptie, maar om de receptie. En het is niet vanzelfsprekend dat receptie continuïteit inhoudt. Eerder om de eigen verwerking (en verbetering) van van een bestaand concept.

  4. FrankB

    “Vergelijk het met artistieke inspiratie”
    Een betere vergelijking vind ik het Amerikaanse politieke systeem: woorden als Senaat en Capitool zijn niet toevallig. Mi is dit besef van groot belang om te problemen in dit politieke systeem te begrijpen. Zoals altijd benadruk ik: wie wil vergelijken met de Romeinse Republiek moet vooral ook naar de verschillen kijken.
    Dank voor je heldere uitleg van continuïteit, invloed en receptie. Want ik geef ruiterlijk toe dat ik deze drie begrippen vroeger door elkaar heb gehaald.

  5. Arjen Dijkgraaf

    Ik mis nog de manier waarop oudheidkundigen zélf door de jaren heen tegen de oudheid hebben aangekeken. Of liever gezegd tegen de onvolledige informatie die er over beschikbaar was, en die volop uitnodigde tot hineininterpretieren (om ook maar eens een Duitse term te gebruiken). Eigenlijk is dat ook een stukje receptiegeschiedenis.
    Het impliceert natuurlijk dat de huidige visie op de oudheid (of op welk specialisme dan ook) over een tijdje waarschijnlijk eveneens tot de geschiedenis zal behoren. Al hebben de meeste wetenschappers de neiging om die mogelijkheid te ontkennen.

    1. Daar zijn de colleges historiografie en theorie/methode voor. Ze zijn cruciaal. Niet alleen om te weten dat eens jouw eigen inzicht eens achterhaald zal zijn, maar ook om te begrijpen waardoor dat komt.

      En vooral: om te weten dat er desondanks onderscheid is tussen slechte, redelijke en betere interpretaties. Daarbij kun je denken aan verbreding van de data en integratie van de methoden uit andere wetenschappen.

      1. Arjen Dijkgraaf

        Lijken me inderdaad zeer nuttige colleges. Maar ik weet niet of ze verplicht zijn, en bij hoeveel studierichtingen ze daadwerkelijk deel uitmaken van het curriculum.

        Ik kan me trouwens voorstellen dat je kwalificatie “een bijzaak, in elk geval niet iets waar je als student tijd aan wil besteden” ook op deze colleges van toepassing is?

        1. Aan de universiteiten die ik ken, waren deze colleges verplicht. De colleges theorie werden destijds gehaat omdat ze niet gaan over de inhoud van de wetenschap (oude talen, materiele cultuur, historische processen…) maar over wetenschap als wetenschap en over wetenschappers. Je hebt het echter nodig om de spelregels te kennen en onderscheid te maken tussen goede en slechte wetenschap. Dat maakt het noodzakelijk er kennis van op te doen.

          En dat kun je echt niet zeggen van de wijze waarop J.H. Leopold Egyptische materie verwerkte in zijn Cheops.

          1. Arjen Dijkgraaf

            Ik ken vooral de moleculaire wetenschappen, en ik heb de indruk dat zulke colleges daar nagenoeg onbekend zijn. Eigenlijk zou je die studenten moeten verplichten tot een bezoekje aan Teylers Museum of het Boerhaave om te laten zien hoe sterk hun specialisme evolueert, maar ik zie het nog niet gebeuren.

  6. Sara

    Op zich is receptie een historisch gegeven. De meest directe vorm bestaat uit een rechtstreekse navolging van de als model geadopteerde aspecten uit een historische periode.
    Is het niet in feite de traditionele thematische geschiedschrijving – een overzicht van de doorwerking van een gegeven door de tijd heen?
    Het lijkt mij niet onlogisch dat ook historici van de oudheid aandacht schenken aan dit fenomeen binnen hun aandachtsgebied.

    1. Wat je beschrijft, de rechtstreekse navolging dus, is de meest normale gang van zaken. We leren door imitatie van mensen in onze omgeving. Receptie ontstaat als we kennis maken met andere tradities en daaraan de voorkeur gaan geven.

      Dan gebeuren heel interessante dingen. Het zegt werkelijk iets dat het Concertgebouw in Amsterdam een Romeinse façade heeft. Maar het zegt vooral iets over de negentiende eeuw: men kon schitterende staalconstructies maken (de concertzaal hangt aan een stalen plafond!) maar vond die zelf lelijk en verborg ze achter een klassiek ogende façade. Maar dat zegt dus weinig over de Oudheid.

      Of de traditionele geschiedschrijving gaat over doorwerking door de tijd heen, ik weet het niet. Het veronderstelt kennis van het sociaalwetenschappelijke model dat structurationisme heet en ik zie dat zelden. Veel vaker zoeken receptiehistorici een klein detail, maar er zijn weinig structurationistische analyses.

  7. Christo Thanos

    Ontstaat hier nu niet een erg zwart-wit tegenstelling tussen deskundigen en amateurs? Was het niet de architect (!) Ventris die een doorbraak bracht in de ontcijfering van Lineair B? Moeten archeologen als Leo Verhart en Wijnand van der Sanden, met hele goede publicaties over de geschiedenis van de Nederlandse archeologie, het werk maar overlaten aan historici?

    Ik heb zelf weinig kennis over de oudheid. Ik heb wel meer interesse in de geschiedenis van het archeologisch onderzoek. Neem bijvoorbeeld het onderzoek van de storthopen van de opgravingen te Troje. Niet allen die van Schliemann maar ook van Blegen. Komen toch leuke resultaten uit. En we weten meer hoe goed of slecht het onderzoek is uitgevoerd.

    De laatste 30 jaar zien we steeds meer onderzoek naar de geschiedenis van de archeologie. Als archeoloog wil ik daar ook een steentje aan bijdragen. Ik zie dat als een nieuw vakgebied. Ik hoef toch niet eerst geschiedenis te gaan studeren om serieus genomen te worden? Zo ja, dan stel ik voor dat archeologen die voor kranten schrijven, eerst een journalistieke opleiding volgen.

    1. Ik zie die tegenstelling tussen amateurs en wetenschappers niet zo. Goede amateurs houden zich aan de wetenschappelijke methoden en sturen hun bijdragen gewoon naar peer-reviewed artikelen. Ventris wist verrekte goed wat hij deed.

      Wat ik wel steeds pijnlijker vind worden, is dat mensen (amateurs of academici) het wetenschappelijke van iets niet voldoende herkennen. Dat kan dan een bioloog zijn die wel even opspoort waar Hannibal de Alpen is overgestoken en domweg niet blijkt te weten welke informatie hij wel en niet aan de bronnen kan ontlenen; zo iemand miskent het wetenschappelijke van de filologie.

      Of, in het geval van dit blogje, iemand die de invloed van de Oudheid denkt te bewijzen door voorbeelden te geven van receptie. Want waarom zou je je ook verdiepen in de sociale wetenschappen als je onderbuik je vertelt dat de Grieken en Romeinen voor ons belangrijk zijn? De uitspraak “Het belang van de Oudheid is zo evident dat het niet hoeft te worden bewezen,” herinner ik me uit een discussie aan de VU.

  8. Vladimir Stissi

    Je vergeet een cruciaal element: continuïteit, invloed en receptie hebben allemaal een, soms heel grote, invloed op hoe wij nu (en onze voorgangers in de 19de en 20ste eeuw) de oudheid zien, en zijn daarmee een bepalend onderdeel van wat jij ‘de oudheid’ noemt. Die is immers een hedendaagse (re-)constructie. Dat is nu ook een belangrijk onderdeel van de vakken die de opvolger zijn van het oude Receptiegeschiedenis, en van elke historische opleiding. En gaat wat verder dan wat je met wetenschapsleer of historiografie kunt dekken.
    Om terug te komen op het voorbeeld dat je hierboven noemt: de facade van het Concertgebouw zegt wel degelijk ook iets over de oudheid, omdat dit soort architectuur tot op heden het beeld van de oudheid bepaalt, en ook in wetenschappelijke reconstructies nog steeds invloed heeft. De gebouwde oudheid die we nu zien en bestuderen, is nog steeds behoorlijk 18de-19de eeuws.

    1. Ik weet dat nogal wat eerstejaarsstof is doorverwezen naar onderzoeksscholen, dus ik snap waarom je het schrijft, maar wat je schrijft treft me als een sofisme. De traditie is immers, als vertrekpunt van de interpretatie, onderdeel van de hermeneutiek. Dit zou behandeld moeten zijn in de colleges wetenschapsleer / methodologie.

  9. Christo Thanos

    Ik snap het.

    Maar dat geldt ook voor “ onze eigen vakbroeders”. Hoe vaak je niet-onderbouwd hoort dat er wel of geen onderzoek nodig is. “ Of je nog wel het 12e huis uit de 13 eeuw moet onderzoeken”.
    Kijk nog eens naar je recensie van een boek van Emeritus professor F.M. Als ik het goed heb, had je meer dan 100 verbeteringen. Weerwoord FM: “ dat was je mening”.

    Iedereen die iets roept buiten zijn vakgebied, moet dubbel beslagen ten ijs komen. Anders ga je zeer snel onderuit.

  10. Adriaan Gaastra

    In de kern ben ik het met het stuk eens, maar voor sommige vormen van Nachleben lijkt het me niet verkeerd uitgebreider de tijd te nemen binnen een bepaalde specialisatie. Wat het Nachleben van de Middeleeuwen betreft, valt hier bijvoorbeeld te denken aan het Neothomisme van de negentiende eeuw. Continuïteit, receptiegeschiedenis, maar ook een romantische hang naar een (katholieke) verloren tijd grijpen hier in elkaar. Tegelijkertijd heeft deze revival van de scholastiek ook grotendeels de blik van historici op de middeleeuwse filosofie bepaald. Dit kun je niet alleen aan historici van de negentiende en twintigste eeuw overlaten, omdat zij vaak de kennis van de scholastiek ontberen. Iets dergelijks speelt m.i. bij de receptie van het Romeins Recht in de negentiende eeuw.

    1. Ja; dat is ook het punt dat Vladimir Stissi maakt. Maar de traditie, als factor bij de interpretatie, wordt gewoon behandeld bij de uitleg van de hermeneutiek en was dus al eerstejaarsstof. Of dat nog steeds zo is, weet ik niet. Veel wat meer theoretische eerstejaarsstof is de laatste jaren uit het onderwijs geschrapt en overgebracht naar de onderzoeksscholen.

  11. Ben Spaans

    Twintig reacties – het kan blijkbaar nog steeds hier.
    De olifant hier in de kamer –
    Geschiedenis/oudheidkunde zijn veel te belangrijk om aan historici/archeologen/classici/filologen over te laten…

    1. Ja, zeker; de stem van buitenaf is belangrijk. Vakkennis en respect voor vakkennis eveneens. En volgens mij is de olifant in de kamer dat de universiteiten zó gespecialiseerd zijn geraakt dat veel docenten niet langer weten wat ze zouden moeten doceren.

Reacties zijn gesloten.