Het platonisme en het christendom

Plato (Glyptothek, München)

In mijn donderdagse reeks over het handboek van Luuk de Blois en Bert van der Spek, zijn we inmiddels aangekomen bij de doorbraak van het christendom. Daar gaan we het zo meteen ook over hebben, maar eerst toch even

iets urgenters

Namelijk de petitie tegen de sluiting van een oudheidkundig instituut. Het  is alweer de vierde dit jaar, dat pas twee-en-een-halve maand oud is. Dit keer gaat het om oude talen in Cardiff en de petitie is hier.

Korte inhoud van het voorafgaande: in februari waren de geesteswetenschappen in Kent aan de beurt, in januari betrof het archeologie in Helsinki en klassieke talen in Kingston, in december ging het om de sluiting van de archeologische opleiding in Leipzig en het museum van Ename, in november wist een petitie problemen rond het schoolvak Grieks in Vlaanderen te voorkomen, in september was er politieke druk op het Egyptisch Museum in Turijn en in juni dreigde sluiting voor het museum Ermelo (maar dat blijft vooralsnog open). Twee petities hebben iets opgeleverd, dus voor defaitisme is geen aanleiding. Tekenen die handel.

Het platonisme en het christendom

Na de blogjes van vorige week, waarin ik de Werdegang van keizer Constantijn beschreef, moge duidelijk zijn dat ik het oneens ben met de auteurs van Een kennismaking met de oude wereld als zij schrijven dat de slag bij de Milvische Brug voor Constantijn de aanleiding vormde om te kiezen voor het christendom. Dat Constantijn nadien de christenen begon te bevorderen, is een feit, maar is ook een kwestie van kansleer. Het vormt geen aanwijzing voor zijn overtuigingen.

Mijn voorstel voor de herdruk van het handboek zou zijn: Constantijn breidde tussen 306 en 324 zijn macht uit naar gebieden waar steeds meer christenen woonden en zette daar het door Licinius ingezette beleid, waar hij aanvankelijk met merkbare tegenzin aan had meegewerkt, voort. Ik zou toevoegen dat Constantijn aan het einde van zijn leven zijn kinderen een christelijke opvoeding gaf.

Plato voor christenen

Er waren geloofstwisten uitgebroken over de natuur van Christus. Een vooraanstaande presbyter in Alexandrië, Areios, leerde dat Christus een schepsel was en dus niet van hetzelfde wezen als God de Vader. Het arianisme won terrein en de eenheid van het christendom kwam in gevaar.

Ik kan iets over het hoofd hebben gezien, maar ik ben niet op de hoogte van geloofstwisten tijdens de regering van Constantijn (r.306-337). Uiteraard kan bisschop Eusebios dergelijke informatie onderdrukken, maar ook een vijandige auteur als Zosimos kent geen grote twisten. Wel waren er geleerde discussies, geënt op de uitleg van Plato’s Timaios. Dat was echter een academische kwestie, die de eenheid van de kerk niet bedreigde. De serieuze twisten die er wel zijn geweest, waren pas later. Constantijn wist voor het toenmalige geschilpunt nog een compromisformule te vinden.

Dit is lastige materie. Voor mij in elk geval. Vermoedelijk ook voor de toenmalige vereerders van Christus. We zullen zien dat er een element van herhaling in de discussie zat. Alleen al omdat het zo complex is, vermoed ik dat het marginaal is gebleven, wat verklaart waarom het arianisme geen terrein won. Wat wél zo is, is dat elke christelijke polemist in de vijfde en zesde eeuw zijn tegenstander voor ariaan uitschold.

De schepping volgens Plato

Eerst de mal waarin het probleem werd gegoten. In zijn Timaios beschrijft Plato de schepping van de wereld. Alles is chaos, maar een Demiurg (“ambachtsman”) creëert orde. Deze voorstelling van zaken was heel traditioneel. Mythen over schepper-goden waren in de oude wereld gangbaar en men beeldde ze wel af als ambachtswerker. Het nieuwe was dat Plato’s Demiurg een voorbeeld had: de ideeënwereld.

Zo’n filosofische mythe kun je lezen op twee manieren. Als je haar letterlijk neemt, heeft de wereld een begin en komt de vraag op wat de schepper deed voordat hij de wereld schiep. Als hij van mening veranderde, doet dat afbreuk aan zijn goddelijke volmaaktheid. Filosofen die meenden “dat er een tijd was waarin de wereld niet was”, zochten dus redenen waarom de schepping geen afbreuk deed aan de perfectie van god.

Je kunt Plato’s mythe echter ook symbolisch lezen en aanvaarden dat ze feitelijk gaat over een soort permanent aanwezige oorzaak. Feitelijk is het universum dan eeuwig; de tijd is met het universum ontstaan; en god, die de wereld veroorzaakt, is buitentijds en er niet echt bij betrokken. De mensheid is aan zichzelf overgelaten, terwijl iedere Griek of Romein wist dat de goden sympathie voelden voor hun vereerders. De afwezigheid van voorzienigheid riep dus weer andere vragen op.

Twee goden

Deze discussie vormde een voorbeeld voor de christelijke discussie. Ik noem ook nog Numenius van Apameia. In de tweede eeuw na Chr. opperde hij, kort door de bocht, dat er twee goden waren. De allerhoogste god was identiek aan het Goede en bracht een tweede god voort, die dus per definitie niet het Goede was maar er wel deel aan had. Deze tweede god zou de wereld hebben geschapen: de Demiurg.

Dit kwam niet uit de lucht vallen. Het jodendom kende een traditie over de Grote en de Kleine Jahweh; de joodse filosoof Filon van Alexandrië meende dat God de wereld had voortgebracht door zijn Woord – waarbij dat Woord goddelijke trekken had. De gnostici hadden soortgelijke ideeën, al was de Demiurg voor hen een prutser die een slechte wereld had geschapen. Andere filosofen hielden het er dan weer op dat de hoogste God de enige was en dat hij de wereld had geschapen. En dan waren er de neoplatonisten, die met Numenius overeenstemden dat er één allerhoogste god was, die ze gelijkstelden aan het Ene en het Goede, en dat waaruit lagere zijnsniveaus waren voortgekomen die dus niet het Goede waren maar er deel aan hadden.

Waar het op neerkomt: voor het christendom – wat dat in de tweede en derde eeuw ook geweest moge zijn – was het geen probleem om de relatie tussen God de Vader en God de Zoon uit te drukken in de termen van de platoonse discussie. Daarmee importeerden de christelijke denkers echter ook de moeilijkheden van de discussie over de letterlijke en symbolische interpretatie van de scheppingsmythe. Wat opging voor Plato’s Timaios, gold immers ook voor Genesis.

Wordt vervolgd.

[Een overzicht van de blogjes over het handboek oude geschiedenis is hier.]

Deel dit: