De Jezus van Fik Meijer (2)

Fik Meijer negeert de Henochitische literatuur volkomen (Cappella Palatina, Palermo)

[Het vervolg van mijn bespreking van Fik Meijers Jezus en de vijfde evangelist. Het eerste deel is hier.]

De oudheidkundige disciplines zijn gevarieerd, maar hebben één kenmerk dat ze verbindt en uniek maakt onder de wetenschappen: een gierend gebrek aan data. Oudheidkundigen kunnen geen experimenten doen, geen waarnemingen uitvoeren. Ze hebben alleen geschreven teksten, archeologische vondsten en etnografisch vergelijkingsmateriaal. Dit extreme datagebrek dwingt oudheidkundigen alle, en dan ook echt álle, informatie te verkennen, maar Meijer leest naast de teksten uit het Nieuwe Testament eigenlijk alleen Josephus. Dat verheldert het een en ander, maar is onvoldoende om Meijer zijn doel te laten bereiken: het tot leven brengen van de historische Jezus.

Fik Meijer negeert Joodse bronnen

Zo gaat hij bijvoorbeeld nauwelijks in op de Dode Zee-rollen, hoewel je (zeker na de Assense expositie in 2013) bezwaarlijk kunt volhouden dat die slecht zijn ontsloten (kijk maar hier). Fik Meijer lijkt het Rollen-onderzoek slechts ten dele te kennen. Hij schrijft bijvoorbeeld dat de Rollen ons “van binnenuit” informeren over de levenswijze van de Joodse groepering der essenen. De hypothese dat de Rollen zijn geschreven door essenen is kort na de ontdekking door Géza Vermes geopperd, maar is altijd bekritiseerd geweest. (U kunt de “Groninger Hypothese” kennen, die in de Nederlandse vertaling van de Dode Zee-rollen wordt uitgelegd.) Sinds het embargo op de Rollen is opgeheven, kennen we voor het eerst alle Rollen en zien we hoe atypisch de teksten waren waarop Vermes zich baseerde. Het onderzoek is in onze eenentwintigste eeuw in feite voor de tweede keer begonnen. Meijer neemt nu een hypothese uit de eerste onderzoeksfase, presenteert die als feit en negeert dat we een fase verder zijn.

Hij kent ook de Henochitische literatuur slecht. Toegegeven, die is in ons taalgebied niet zo goed ontsloten als de Dode Zee-rollen, maar dat maakt haar niet minder belangrijk. Om te beginnen is hierin gedocumenteerd dat de messias, de mens die het koninkrijk van Israël zal herstellen, en de Mensenzoon, de bovennatuurlijke figuur die het Laatste Oordeel zal uitspreken, dezelfde zijn. Deze voor het christendom belangrijke gelijkstelling is dus in een joods milieu ontstaan. Niet minder belangrijk is de opvatting dat er naast God een “kleine JHWH” bestaat, een middelaarfiguur die namens de Almachtige de Schepping bestuurt. In het latere, rabbijnse jodendom is dit idee nooit populair geweest, maar de vacature van middelaar was aan het begin van de jaartelling beschikbaar en de “hoge christologie” van Paulus en Johannes is bepaald geen nieuw element in het jodendom. Anders gezegd: Jezus kan heel goed een zeer hoge eigendunk hebben gehad en Meijer heeft een kans voor open doel gemist om de historische Jezus tot leven te brengen. (Wie het Henochitische materiaal wil lezen, kan terecht bij Charlesworth’ The Old Testament Pseudepigrapha, maar ik zou u niet adviseren er €348,95 aan uit te geven.)

Ik noemde het rabbijnse jodendom al. De teksten daarvan zijn redelijk ontsloten – in uw plaatselijke synagoge helpt men u graag op weg – maar de Mishna, de Tosefta en de Talmoed zijn in Jezus en de vijfde evangelist opvallend afwezig. De vele discussies die Jezus voert, blijven in Meijers boek dus nodeloos flets: hij laat ons de stemmen van Jezus’ farizese gesprekspartners niet horen.

De door Fik Meijer zo karig behandelde Joodse bronnen zijn bovendien cruciaal om Josephus’ vooringenomenheden te begrijpen. Meijer ontzegt zich een instrument om zijn vijfde evangelist (en trouwens ook de andere vier) in context te plaatsen. In feite neemt hij over menig onderwerp Josephus letterlijk en gaat hij even kritiekloos om met diens teksten als sommige evangelische christenen met de Bijbel.

Geschiedenis en apologetiek

Als een christelijke auteur het Joodse materiaal zou negeren, zou ik daar geen bezwaar tegen hebben. “Prima,” zou ik zeggen. “apologie hoeft niet te voldoen aan de regels van een historische argumentatie”. In dat genre gaat het om overtuigingskracht. Aan een historicus worden echter andere eisen gesteld en het negeren van relevante bronnen moet worden getypeerd als hoogst onprofessioneel.

In feite kan Meijers project worden samengevat als “ik schrijf een boek over een beroemde Jood en negeer daarbij de meest Joodse bronnen”. Sterker nog: Fik Meijer “verheidenst” Jezus als hij hem plaatst tegenover heidense wonderdoeners als de Apollonios van Tyana waarover ik op deze blog al eens uitgebreid schreef. Hoewel Meijer ook Joodse wonderdoeners vermeldt, komen die er bekaaid vanaf. In feite behandelt hij Jezus slechts voor zover die overeenkomt met de heidense wonderdoenertypologie en laat hij Jezus’ Joodse kant onbehandeld.

[Wordt later vandaag vervolgd]

Deel dit:

Een gedachte over “De Jezus van Fik Meijer (2)

  1. mnb0

    “apologie hoeft niet te voldoen aan de regels van een historische argumentatie”
    Dat ben ik lekker niet met je eens. Maar ik lijd dan ook aan

    https://nl.wikipedia.org/wiki/Sciëntisme

    zij het in een gematigde vorm: wetenschap zal nooit alle vragen kunnen beantwoorden, maar is zo niet de enige dan toch minstens de verreweg superieure methode. En ja, dat betekent dat ik bekend ben met de pijnlijke ervaring dat ik gekoesterde en geliefde ideetjes van me in de prullenbak heb moeten gooien. Ook ik ben niet zo’n doorgewinterde scepticus als ik zou willen zijn (daarom vroeg ik je naar Trouw en Sodom – het kwam op mij behoorlijk overtuigend over).
    Apologie (ook goddeloze versies) is voor mij niets anders dan een synoniem voor smoesjes zoeken (zie het Engelse apologetics and apologies).

Reacties zijn gesloten.