Paulus en de olifant (1)

Paulus (Catacomben van Domitilla, Rome)

[Joris Verheijen, wiens blog u hier vindt, studeerde geschiedenis en filosofie en werkt in het middelbaar onderwijs. Hij stuurde me onlangs de onderstaande recensie toe van drie boeken over de apostel Paulus.]

In de loop van de negentiende eeuw zochten sommige atheïsten de confrontatie met de kerk en haar vertegenwoordigers. Met Jezus gingen ze echter zachtzinniger om en zo ontstond de nog altijd populaire neiging om onderscheid te maken tussen de “goede Jezus” en de “slechte Paulus”. De Franse schrijver Ernest Renan omschreef de apostel als een “lelijk Joodje”, iemand die de gezonde “arische” kern van Jezus’ leer had verziekt. Ook Nietzsche, de zelfbenoemde Antichrist, richtte zijn pijlen vooral op Paulus en de door hem geïnspireerde kerkhervormers Luther en Calvijn. Ze hadden de mens hulpeloos gemaakt, om de macht van God te vergroten, en ze hadden het aardse leven van alle waarde ontdaan ten gunste van het hiernamaals.

In de jaren zeventig van de vorige eeuw keerde het onderscheid tussen de “goede Jezus” en de “slechte Paulus” terug in de kritiek van sommige feministen, die in Paulus de chauvinistische vrouwenhater bij uitstek zagen. Sinds de millenniumwisseling is er echter een opvallende kentering te zien: een stroom aan wetenschappelijke en populairwetenschappelijke publicaties over Paulus, die dat negatieve beeld nuanceren en corrigeren. In deze beschouwing bespreek ik drie sterk verschillende Nederlandstalige boeken van de afgelopen jaren: Paulus: een leven tussen Jeruzalem en Rome (2012) van de historicus Fik Meijer, Paulus en de rest (2010) van de theoloog Bert Jan Lietaert Peerbolte en Het uitschot en de geest: Paulus onder filosofen (2018) van de filosoof Gert-Jan van der Heiden.

Lees verder “Paulus en de olifant (1)”

Dat was dus dom

De Rijn bij Koblenz op een winterse dag

Ik moet even iets rechtzetten. Op oudejaarsdag schreef ik een stukje over de bevroren Rijn, een onderwerp waarover ik eerder had geblogd. Ik had er in dat eerste stukje op gewezen dat iedereen elkaar overschrijft dat de Germanen in 405 na Chr. een bevroren rivier zouden zijn overgestoken. Nu kan dat heel goed werkelijk zijn gebeurd, maar het blijkt niet uit onze bronnen.

Ik opperde in dat eerste stukje dat dit idee terugging op een passage uit Edward Gibbons Decline and Fall of the Roman Empire. Ik had toen gedacht dat de Britse oudhistoricus een passage uit Herodianus voor ogen had gehad, waarin deze schrijft dat de Rijn altijd bevriest, maar ik aarzelde. Die tekst had Gibbon vermoedelijk al een paar jaar niet voor ogen gehad toen hij schreef over de gebeurtenissen in de vroege vijfde eeuw. In mijn tweede stukje opperde ik dat hij weleens door een passage uit een vierde-eeuwse lofrede op het idee kon zijn gebracht.

Lees verder “Dat was dus dom”

De Petrus van Fik Meijer (3)

Byzantijns mozaïek met Petrus (Chora-kerk, Istanbul)

[Ik wijd vandaag een stuk aan het boek Petrus. Leerling, leraar, mythe van Fik Meijer. Ik wil tonen dat er voor geschiedschrijving en wetenschapscommunicatie kwaliteitsnormen zijn. Meijer haalt die niet, zal bij menig lezer scepsis oproepen en draagt zo bij aan het afkalvende draagvlak voor de oudheidkundige wetenschappen. Het eerste deel is hier.]

Einfühlen en de sociale wetenschappen

Ik verraad geen geloofsgeheim als ik zeg dat Petrus en Paulus elkaar niet lagen. Meijer noemt het slot van Paulus’ Brief aan de Romeinen, waarin de auteur iedereen de groeten doet maar niet Petrus, van wie de katholieke kerk aanneemt dat hij in Rome is geweest. Meijer:

De mogelijkheid dat [Petrus] zich wel in Rome bevond, maar actief was onder gelovigen die zich … hadden verenigd in een soort Petrus-partij, die op een andere golflengte zat dan de Paulus-groep, is nagenoeg uit te sluiten. Paulus zou zich wel erg hebben laten kennen als hij om die reden Petrus niet had genoemd. Meer voor de hand ligt dat Petrus op dat moment, in 56-57, niet in Rome was. (blz.107-108)

Dit is een schoolvoorbeeld van de stap in de hermeneutische cyclus die bekendstaat als einfühlen: de historicus wil iets verklaren, onderzoekt de situatie, leeft zich in de actoren in en beredeneert waarom een persoon als deze onder omstandigheden als deze zal handelen op deze manier. Een man als Paulus zou, zelfs als hij meningsverschillen had met Petrus, hem de groeten hebben gedaan. Het subjectieve karakter moge duidelijk zijn: een onderzoeker die houdt van harmonie, zal een ander type actor reconstrueren dan een onderzoeker die bereid is de hakken in het zand te zetten. Zeker als het gaat om de oude wereld, waarover we weinig informatie hebben, is einfühlen geen heel betrouwbare methode.

Lees verder “De Petrus van Fik Meijer (3)”

De Petrus van Fik Meijer (2)

amsterdam_gevelsteen_prinsengracht_001
Petrus (gevelsteen Prinsengracht 1, Amsterdam)

[Ik wijd vandaag een stuk aan het boek Petrus. Leerling, leraar, mythe van Fik Meijer. Ik wil tonen dat er voor geschiedschrijving en wetenschapscommunicatie kwaliteitsnormen zijn. Meijer haalt die niet, zal bij menig lezer scepsis oproepen en draagt zo bij aan het afkalvende draagvlak voor de oudheidkundige wetenschappen. Het eerste deel is hier.]

Verouderde interpretaties

Zie ik het goed, dan citeert Meijer niet-Griekstalige joodse teksten (apocriefen, Dode Zee-rollen en rabbijnse literatuur) allemaal uit de secundaire literatuur. Net als in Jezus en de vijfde evangelist is Petrus dus een boek over een jood, geschreven zonder te kijken naar de joodse bronnen. De uitzondering die deze regel bevestigt is de Grieks-schrijvende joodse historicus Flavius Josephus, die Meijer vrijwel letterlijk volgt.

Josephus was een aristocraat die zich aan zijn privileges verplicht voelde op te komen voor de Joden én hun leiders. (Daarin was hij overigens niet anders dan zijn tijdgenoten Tacitus en Ploutarchos.) In Josephus’ visie waren niet alle Joden anti-Romeins, maar was het verzet beperkt tot een kleine groep, die niet luisterde naar het goedbedoelde leiderschap van de joodse elite. Die kleine groep zou sinds de Romeinse annexatie voortdurend de orde hebben verstoord: in de jaren tussen 6 en 66 na Chr. zou het van kwaad tot erger zijn gegaan tot de Joodse Oorlog was uitgebroken en in 70 Jeruzalem was verwoest. Althans volgens Josephus.

Lees verder “De Petrus van Fik Meijer (2)”

De Petrus van Fik Meijer (1)

Wie via een boek van Fik Meijer kennismaakt met de Oudheid, herkent misschien dat de auteur een karikatuur biedt van wat wetenschap is. Dat is een probleem. Hij kan zich namelijk ook presenteren als lid van de academische gemeenschap, waardoor (ten onrechte) de indruk ontstaat dat oudhistorici wetenschappelijk niet meekomen, wat er op zijn beurt toe leidt dat bona fide oudheidkundigen niet de aandacht krijgen die ze verdienen.

Meijers vorige boek, Jezus en de vijfde evangelist, illustreerde het mechanisme. Het bood Jezusmythicisten op een presenteerblaadje de argumenten om te concluderen dat de emeritus-hoogleraar, en dus de wetenschap waarin hij een leerstoel bekleedde, het spoor volkomen bijster is. Helemaal onterecht is die conclusie niet: vijfendertig jaar academisch wanbeleid trekken hun sporen. Desondanks is oude geschiedenis nog altijd een serieuze activiteit. Dat wil ik tonen aan de hand van Meijers Petrus. Leerling, leraar, mythe.

Het gaat me daarbij niet om Meijers o zo zichtbare slordigheden. Ook gaat het niet om het feit dat hij (zoals wel meer oudhistorici) het grote publiek denkt te kunnen informeren op een wijze die al een kwart eeuw verouderd is. Ik wil me in plaats daarvan concentreren op fouten die voortkomen uit het onvoldoende toepassen van de historische methoden. Daardoor is Petrus, net als Jezus en de vijfde evangelist, geen geschiedenisboek zoals je van een historicus verwacht maar in feite een boek met een christelijke agenda.

Lees verder “De Petrus van Fik Meijer (1)”

De voorlichting in het gedrang (2)

Een slecht Paulusboek van een veelgehypete auteur, zoals dit, maakt betere boeken onverkoopbaar

Bad information drives out good. Dat principe doet om te beginnen zijn opgeld op het internet, waar de beste informatie op betaalsites ligt en slechte informatie gratis te verkrijgen valt, zodat het publieke debat over tal van onderwerpen – autisme, UMTS-straling, de vluchtelingentoestroom, klimaatverandering – in afnemende mate berust op feiten. Dat geldt ook voor de oudheidkunde. Of het nu de archeologie van Israël, de mensenrechten van Cyrus de Grote, de zwarte etniciteit van de oude Egyptenaren of de historiciteit van Jezus betreft, steeds opnieuw blijkt dat mensen op het internet verouderde informatie vinden en geloven.

Dat slechte informatie goede verdrijft, is ook relevant voor boeken. Ik durf de voorspelling wel aan dat Van Rossems Het einde van het Romeinse Rijk een hoop publiciteit zal gaan krijgen: hij schoof al aan bij Jinek, waar hij bekende het boek in twee-en-een-halve maand te hebben geschreven, en hij mocht zijn niemendalletje presenteren in het Rijksmuseum van Oudheden. Het zal dus wel goed verkopen en zo Jeroen Wijnendaeles veel betere boek Romeinen en barbaren. De ondergang van het Romeinse Rijk in het westen onverkoopbaar maken. Iets soortgelijks geldt voor het Paulus-boek van Fik Meijer, dat vrijwel voorbijgaat aan het New Perspective on Paul (de revolutionaire discussie over wat Paulus nu eigenlijk bedoelde) en, zoals een van mijn correspondenten ooit opmerkte, “evengoed over een rondreizende stofzuigerverkoper zou kunnen gaan”. Nu wil ik aannemen dat rondreizende stofzuigerverkopers best interessante dingen meemaken, maar Meijers overbodige boek drukte wél het uitstekende Paulus en de rest van Bert Jan Lietaert Peerbolte uit de markt. Bad information drives out good.

Lees verder “De voorlichting in het gedrang (2)”

De voorlichting in het gedrang (1)

De stadsmuur van Rome, die Hannibal weerstond en die Sulla dwong een veldslag te leveren.

Ik heb de afgelopen dagen geschreven over Maarten van Rossems Het einde van het Romeinse Rijk en Fik Meijers Macht zonder grenzen, nadat ik al eerder had geschreven over Meijers Jezus en de vijfde evangelist. Alle drie boeken zitten tjokvol slordigheden; Meijers boeken verraden bovendien dat de auteur de historische methode niet beheerst. Zoals ik al aangaf maak ik me zorgen om het beeld dat de lezers van zulke boeken opdoen. Wie wil tonen dat de oudheidkunde een wetenschap is en dat de klassieken een zinvolle intellectuele activiteit zijn, moet verhinderen dat lezers denken “wat een slonzigheid”. Het gaat erom dat de lezer denkt “wat interessant!” Vandaar dat ik in het tweede en derde stukje heb geprobeerd iets te tonen van de wijze waarop oudhistorici omgaan met bronnen.

Het zo opvallende gebrek aan kwaliteit zit me al langer dwars. Om precies te zijn: sinds Macht zonder grenzen verscheen. Ik heb Meijer in mei 2005 gemaild en heb hem via zijn uitgever, Mark Pieters van Athenaeum – Polak & Van Gennep (ook mijn uitgever), een lijst van vergissingen gestuurd. Die heeft Meijer, zo schreef Pieters terug, ter zijde geschoven als “verschil aan inzicht”. Afgaande op Pieters’ correspondentie heeft hij Meijer daarna bij nog twee gelegenheden aangeboden dat de tekst gereviseerd mocht worden. Een aanbod waar ik zelf gebruik van zou maken. Ik heb ook mijn fouten gemaakt – ik werd maandag nog herinnerd aan een systematisch herhaalde verkeerde legioennaam in Oorlogsmist – en ik heb bij herdrukken mijn fouten zoveel mogelijk verbeterd.

Lees verder “De voorlichting in het gedrang (1)”

Het Romeinse Rijk van Fik Meijer (4)

De zelfmoord van Decebalus (Zuil van Trajanus)
De zelfmoord van Decebalus, waar Fik Meijer niets van blijkt te weten (Zuil van Trajanus)

[Dit is het vierde deel van een beschouwing over Macht zonder grenzen van Fik Meijer. Het eerste deel leest u hier.]

Mijn bezwaar tegen Macht zonder grenzen van Fik Meijer is, zoals ik in het eerste deel aangaf, tweeledig: zijn beheersing van de oudheidkundige methoden schiet tekort en hij bezit te weinig kennis van de feiten. Ik heb, denk ik, nu wel voldoende onderbouwd dat er methodische fouten zitten in Meijers boeken, die ertoe leiden dat u een verkeerd beeld krijgt van de oude wereld. Dit is moeilijk te repareren. Dat ligt anders bij ’s mans tekortschietende kennis van bij oudhistorici algemeen bekende feiten. Hier is het probleem meer dat simpele verbeteringen niet worden doorgevoerd. Alvorens daarop in te gaan echter een passage die niet in de twee genoemde categorieën valt.

Pseudowetenschap

De definitie van pseudowetenschap is notoir lastig en daarom heb ik ooit de term “kwakgeschiedenis” gemunt om claims te typeren die verder gingen dan methodisch verantwoord was, maar bleven binnen de grenzen van het fysisch mogelijke. Er is een verschil tussen enerzijds Tom Holland, die eeuwenlange continuïteiten postuleert zonder het benodigde bewijs te kunnen leveren, en anderzijds Immanuel Velikovski of Erich von Däniken, die dingen claimen die in strijd zijn met de natuurwetten.

Lees verder “Het Romeinse Rijk van Fik Meijer (4)”

Het Romeinse Rijk van Fik Meijer (3)

De Elbe

[Dit is het derde deel van een beschouwing over Macht zonder grenzen van Fik Meijer. Het eerste deel leest u hier. Ik leg hieronder uit wat een historicus doet met bronnen.]

Representatief of niet?

Ik beschreef in mijn vorige stuk dat oudhistorische kennis weliswaar is gebaseerd op bronnen, maar dat je er rekening mee moet houden dat die bevooroordeeld zouden kunnen zijn. Wat zéker verdacht is, is hun representativiteit. Min of meer het eerste wat studenten leren is dat we onze kennis van het verre verleden voor een groot deel baseren op geschreven teksten en dat we die moeten wantrouwen juist omdat het geschreven teksten zijn. Wat werd opgeschreven, had immers betrekking op het uitzonderlijke en ongebruikelijke. De informatie in onze geschreven bronnen is dus zelden representatief.

Lees verder “Het Romeinse Rijk van Fik Meijer (3)”

Het Romeinse Rijk van Fik Meijer (2)

Moeilijk leesbaar, maar deze beroemde inscriptie uit Caesarea vermeldt in de tweede regel Pontius Pilatus en in de derde zijn functie,
Volgens Fik Meijer was Pontius Pilatus procurator. Deze beroemde inscriptie noemt hem prefect. Het origineel is in het Israel Museum in Jeruzalem; dit is een goede kopie.

[Dit is het tweede deel van een beschouwing over Macht zonder grenzen van Fik Meijer. Het eerste deel leest u hier. Ik leg hieronder uit wat een historicus doet met bronnen.]

Jaren geleden leidde Fik Meijer in – ik meen – Felix Meritis een gesprek met Tom Holland, de auteur van Persian Fire. In dit boek over de Perzische Oorlogen beweert Holland dat dat conflict verklaart waarom het vrije, humanistische westen zo anders is dan het religieuze, despotische Nabije Oosten. Zo’n eeuwenlang beslaande tegenstelling moet je bewijzen – als je het alleen claimt, ben je geen historicus maar een als historicus verklede ideoloog. Het toeval wil dat de beslissendheid van de Perzische Oorlogen een voorbeeld is uit een essay van Max Weber dat wordt behandeld in handboeken voor geschiedtheorie, zoals Chris Lorenz’ De constructie van het verleden. Een eerstejaarsstudent weet dus waarom Hollands beweringen kulleklap zijn. Het curieuze is nu dat Meijer, hoewel toch hoogleraar oude geschiedenis, Holland prees: hij had bij het lezen van Persian Fire niet gemerkt dat Holland niet was opgeleid als oudhistoricus.

Vanzelfsprekend schrijft de beleefdheid voor dat we soms iets aardigs zeggen over een wanproduct – in de tweede alinea van dit stuk beschreef ik een veel voorkomende situatie waarin ik beleefdheid liet gaan vóór eerlijkheid – maar voor beleefdheid gaat Meijers uitspraak te ver. Veel te ver: dit is alsof een lid van de directieraad van het RIVM in het openbaar Jomanda complimenteert met de woorden dat hij niet had gemerkt dat ze niet was opgeleid als arts. Ik vrees dat de verklaring voor Meijers misplaatste compliment is dat hij de waarheid sprak: hij had inderdaad niet gemerkt dat Holland niet was opgeleid als oudhistoricus. Zou hij dat wel hebben herkend, dan zou hij de organisator van de bijeenkomst immers hebben gezegd dat geesteswetenschappers ideologie plegen door te prikken (“deconstrueren”) en dat hij zich niet leende voor het respectabel laten lijken van kwakgeschiedenis.

Lees verder “Het Romeinse Rijk van Fik Meijer (2)”