Velleius Paterculus (6)

Varus (Römisch-Germanisches Zentralmuseum, Mainz)

[Deze week recycle ik de inleiding die ik in 2012 schreef voor Vincent Huninks vertaling van de Geschiedenis van Rome van de Romeinse auteur Velleius Paterculus. De Nederlandse titel is Van Troje tot Tiberius en het e-boek is nog leverbaar. Het eerste deel is hier. Vandaag de wijze waarop Velleius omgaat met het verleden: je kunt er lof en blaam mee toekennen.]

Onze geleerde pakte de chronologische problemen onbeholpen maar serieus aan. Geschiedschrijving is echter meer dan chronologie, en we stelden al vast dat hij in De geschiedenis van Rome geen moeite doet de gebeurtenissen te verklaren. Ook naar de maatstaven van zijn tijd is dat een tekortkoming: de eerste Griekse geschiedschrijver, Herodotos, vermeldde al in zijn openingszin dat hij wilde “onderzoeken door welke oorzaak de Grieken en Perzen met elkaar in conflict waren gekomen”; zijn opvolger Thoukydides introduceerde het nog altijd gebruikte onderscheid tussen oorzaken en aanleidingen; vrijwel alle antieke historici voegden verzonnen toespraken toe om de beweegredenen van de personages uit te leggen en zo de feitelijke betekenis van de gebeurtenissen te schetsen.

Velleius Paterculus legt meer nadruk op een aspect van de geschiedschrijving dat wij niet als wetenschappelijk beschouwen: hij gebruikt het verleden om inspirerende voorbeelden te geven en slechte zaken te benoemen. Het gaat om lof en blaam. Ook dat was destijds geen ongebruikelijke opvatting. Het verst ging de Griekse auteur Ploutarchos, wiens beroemde dubbelbiografieën steevast eindigden met een vergelijking waarin een moreel oordeel wordt uitgesproken over de beschrevenen. Velleius Paterculus verwoordt deze taakopvatting mooi in zijn typering van Sulla, die hij

tot aan zijn zege niet luid genoeg kan prijzen en na die zege niet hard genoeg kan veroordelen.

Het belang van geschiedschrijving is dus dat ze mensen tot beter gedrag kan brengen, en het voordeel daarvan is weer dat wie “vrij is van alle menselijke fouten steeds zijn lot in eigen handen heeft”. Deze opvatting komt uit de Griekse filosofie en Velleius Paterculus kan in Rome de stoïcijn Attalos hebben ontmoet. Aangezien hij echter nergens blijk geeft van wijsgerige belangstelling, gaat het te ver aan te nemen dat hij zich echt in de materie heeft verdiept.

Uiteraard diende een historicus wel eerlijk te zijn. De al genoemde Lucianus zegt in zijn traktaat over geschiedschrijving:

Er mag geen sprake zijn van verdachtmakerij, en je moet overal bewijzen voor hebben. Doe het niet al te uitvoerig en niet op het verkeerde moment, want de mensen om wie het gaat staan niet voor de rechter.

In een groot deel van De geschiedenis van Rome weet Velleius Paterculus dit advies op te volgen. Hij is het bijvoorbeeld weliswaar oneens met de maatregelen die Tiberius Gracchus voorstelde, maar erkent dat het

een man was van onbesproken gedrag, stralende intelligentie en de beste bedoelingen, kortom iemand die gesierd werd door alle deugden waarover een mens van nature en door eigen inzet maar kan beschikken.

Halverwege het tweede deel komt Velleius Paterculus echter met hardere oordelen. Marcus Antonius komt er slecht vanaf en van diens aanhanger Vatinius heet het dat hij

achter iedereen de onderste plaats verdiende: zijn afstotelijke aanblik wedijverde met zijn lage, beschamende karakter, ja, zijn ziel leek een volkomen passende behuizing te hebben.

Prachtig geformuleerd, dat wel. Een enkele keer vecht Velleius Paterculus een persoonlijke vete uit. Hij toont zich niet van zijn beste kant als hij het heeft over Marcus Lollius, die door de dichter Horatius was geprezen als een man van karakter, vol levenswijsheid en immuun voor hebzucht, maar die in De geschiedenis van Rome wordt neergezet als iemand die “in alle opzichten meer uit was op geld dan op juist handelen”, zodat de mensen verheugd waren om zijn dood. Velleius Paterculus kende Lollius van Gaius’ tocht naar het oosten, waar Lollius het eerste slachtoffer werd van het wisselvallige gedrag van de jonge prins, die geloof hechtte aan wat ook Velleius typeert als geruchten. Lollius’ familie bleef echter in hoog aanzien staan – zijn kleindochter trouwde met keizer Caligula – en het lijkt erop dat Velleius nogal alleen stond in zijn afkeer.

Lof en blaam hoeven niet altijd expliciet te worden geformuleerd. Het is zelfs mogelijk een verwijt in te kleden als compliment. Zo wijst Velleius Paterculus erop dat Octavianus zo vergevingsgezind was dat

geen van de mensen die de wapens tegen hem hadden gehanteerd door hem of op zijn bevel ter dood is gebracht

– een loftuiting die Velleius Paterculus illustreert met negen voorbeelden, waarvan er vier betrekking hebben op mensen die genoeg twijfels hadden bij de door Velleius geprezen clementie om zelfmoord te prefereren. Onmiddellijk daarop volgt een complimenteuze beschrijving van de efficiënte wijze waarop Octavianus’ medewerker Maecenas een tegenstander van de nieuwe orde uit de weg ruimde. Inderdaad, Octavianus maakte geen vuile handen, maar door contrasterende informatie te presenteren blijkt Velleius’ compliment in feite een verwijt.

Dit is maar één aspect van zijn intrigerende portret van Augustus. Rechtstreekse kritiek op de man die in Italië de rust had doen terugkeren en die werd vereerd als god, was ondenkbaar en Velleius Paterculus’ relaas is dan ook zeer positief, maar hij voorziet het systematisch van een contrapunt die de propaganda problematiseert. De herhaalde bewering dat iedereen Augustus’ heerschappij verheugd aanvaardde ontkracht hij door het vermelden van drie samenzweringen. Elders lezen we dat de vredesvorst Cicero opofferde aan zijn machtsverbond met Marcus Antonius en Lepidus, zijn manschappen niet in het gareel had, het opperbevel aan anderen overliet en zijn dochter niet wist op te voeden in eer en deugd.

Dat dit niet het onbeholpen werk is van een schrijver die zijn stof niet beheerst, blijkt uit de onderwerpen die hij kiest. Augustus’ succesvolle oorlog in Spanje wordt met een paar regels afgedaan, de grootschalige bouwprojecten blijven onvermeld, er is geen woord voor het grootse feest waarmee “een nieuwe eeuw” werd ingeluid. Daarentegen gaat Velleius Paterculus uitgebreid in op de oorlogen tegen Marcus Antonius en tegen Brutus en Cassius, waarmee Octavianus zich omhoog werkte, op de oorlog tegen Marcus Antonius en Kleopatra, waarmee hij de alleenheerschappij verwierf, op de oorlogen in Pannonië en Dalmatië, waaruit blijkt dat het niet erg wilde vlotten met de pacificatie van de provincies, en op de slag in het Teutoburgerwoud,

de ergste ramp die de Romeinen in het buitenland is overkomen sinds de nederlaag van Crassus bij de Parthen.

Velleius’ oordeel over die nederlaag liegt er bovendien niet om: het was niet de schuld van de soldaten, schrijft hij, maar het had

Varus, alleszins een serieus man van goede wil, ontbroken aan het goede beleid van een commandant.

Alleen een heel naïeve lezer stelt niet de vraag wie verantwoordelijk was voor de benoeming. Velleius Paterculus staat zo al met al vrij kritisch tegenover Augustus, en vanuit zijn standpunt bezien terecht. Als senator vindt hij dat de macht eigenlijk zou moeten liggen bij zijn standgenoten. Van de Volksvergaderingen heeft hij geen hoge dunk, het burgerrecht zou hij het liefst niet aan al te veel mensen geven en de provincies beschouwt hij als potentieel vijandig, zelfs als de belangrijkste steden worden bewoond door Romeinse burgers. Zulke meningen plaatsten hem steeds tegenover Augustus, die de Volksvergaderingen nooit had afgeschaft, die het burgerrecht grootschalig uitdeelde en die de ene Romeinse stad na de andere stichtte in de provincies.

Toch is Velleius Paterculus realist genoeg om te erkennen dat er geen alternatief was: al sinds Sulla kende Italië alleen vrede als er een leider was die troepen bezat om de rust desnoods af te dwingen, en Augustus was niet de slechtste leider die het imperium kon krijgen. Dit inzicht weerhield Velleius Paterculus er evenwel niet van kanttekeningen te plaatsen.

[Wordt ook morgen vervolgd.]

Deel dit:

Een gedachte over “Velleius Paterculus (6)

  1. mnb0

    Velleius is mij sympathiek, zoals iedereen die laat zien dat heiligen en groten uiteindelijk toch niet helemaal heilig en groots waren.

Reacties zijn gesloten.