
Het zegt veel over de invisibilisering van de Karthaagse cultuur dat in het handboek waarover ik op donderdag schrijf, Een kennismaking met de oude wereld van De Blois en Van der Spek, Karthago wordt behandeld in een paragraaf in het eerste van de hoofdstukken over Rome. En dat terwijl Karthago zeker vier eeuwen lang een grootmacht was! Vergelijk die ene paragraaf, ruwweg een pagina, met de twee dozijn bladzijden over Athene en je ziet dat er iets uit het lood staat. Maar ja, de Romeinen verwoestten Karthago in 146 v.Chr. Eeuwenlang resteerde Karthago slechts als Romeinse erfvijand.
Het archeologisch onderzoek begon al ruim twee eeuwen geleden. Sindsdien zijn we fors meer te weten gekomen, zoals u zag op de expositie in het Rijksmuseum van Oudheden. Dat maakt de door De Blois en Van der Spek geboden presentatie van Karthago eigenlijk wat teleurstellend. Net als in het hoofdstuk over Griekenland, waar ze de zwaartepunten overnamen die Herodotos en Thoukydides hebben gelegd, volgen ze de antieke bronnen. Dat is geen geschiedwetenschap maar het navertellen van bewijsmateriaal.
Ik opper een alternatief: neem in een herdruk een apart hoofdstuk op over de Levantijnse Bronstijd, de Feniciërs van de IJzertijd en het Karthaagse Rijk, en structureer dat rond de vraag of er continuïteit was. Zo introduceer je de eerstejaarsstudenten tegelijk tot de problematiek rond culturele continuïteit en sla je twee vliegen in één klap.
Te voorzichtig en te precies
De handboekinformatie is hier en daar ook discutabel. Dat Karthago zou zijn gesticht in de negende of achtste eeuw is bijvoorbeeld nodeloos voorzichtig. De Groningse archeoloog Bert Nijboer heeft al zeker twintig jaar geleden vastgesteld dat de fase die bekendstaat als Karthago II met 90% zekerheid is te dateren rond 800 v.Chr. Ik kan niet zien wat achter betaalmuren ligt, maar je zou denken dat de eerdere fase nog ouder is. Een datering in de achtste eeuw lijkt daarmee achterhaald.
Tegenover deze nodeloze voorzichtigheid staan nodeloos precieze formuleringen. Dat Tyrus de moederstad van Karthago was, staat te bezien. De bronnen zijn verdeeld. Ook Sidon wordt vermeld. Wat hier speelt is dat antieke auteurs in de loop der eeuwen steeds vaker Tyrus noemden als moederstad van n’importe welke Fenicische kolonie. Deze tendens weerspiegelt het groeiende belang van die stad, die uiteindelijk provinciehoofdstad van Phoenicia zou zijn. Het weerspiegelt dus niet de eigenlijke kolonisatieperiode. Feit is dat Karthago kosmopolitisch was: de goden en talen duiden erop dat mensen uit alle hoeken van de wereld zich vestigden in Karthago. Het enige mij bekende DNA-bewijs past daarbij: de jeune homme de Byrsa had voorouders op het Iberische Schiereiland.
Een andere te grote precisie is dat de neergang van Tyrus in de Assyrische tijd de reden zou zijn dat Karthago het Fenicische handelsnetwerk overnam. Ook de Babylonische verovering van Tyrus wordt genoemd. Maar feitelijk weten we dit soort dingen niet. We weten eigenlijk alleen dat Utica, even ten noorden van Karthago, rond 500 nog zelfstandig was en in 344 v.Chr. niet meer. En we weten ook dat de auteurs van onze bronnen het Karthaagse machtsgebied aanduidden als een epikratie, een woord waarvan we de precieze betekenis niet kennen, maar dat evident slaat op een informeler soort heerschappij dan bijvoorbeeld de Delische Zeebond of een hellenistisch koninkrijk.
Huurlingen
De Karthaagse bevolking was niet groot genoeg om tegelijk de handelsschepen, de oorlogsvloot en het leger te bemannen, en dus werden de oorlogen voor een belangrijk deel uitgevochten met huursoldaten, die in hoofdzaak uit Noord-Afrika en Spanje kwamen.
De inzet van huurlingen was een standaardpraktijk. Of het nu Syracuse was, het leger van Alexander de Grote, het Ptolemaïsche Rijk of het Seleukidische Rijk: iedereen zette huurlingen in. Logisch, want anders dan dienstplichtigen waren deze mannen beroeps. Karthago was dus een normale stad en er is geen reden een verband te leggen met de bevolkingsomvang. Ik wil niet al te stellig zijn, want ik kan niet kijken achter de betaalmuren, maar volgens mij is het citaat hierboven te kort door de bocht.
De Oceaan
En dan is er nog iets. De Blois en Van der Spek zijn er zeker van dat de Karthagers handel dreven met de Britse eilanden. Dat kan heel goed gewoon waar zijn. Je leest het overal. Het zou dan om tin zijn gegaan. Maar op wel meer plekken langs de Atlantische kust viel tin te winnen. Ik heb echter nooit een chemische analyse gezien waaruit blijkt dat het in de Mediterrane wereld gebruikte tin afkomstig is van de Britse Eilanden.
Goed. Ik lijk wat knorrig vandaag, maar na het goede hoofdstuk dat De Blois en Van der Spek wijdden aan het hellenisme, had ik van de behandeling van Karthago, toch ook een hellenistische staat, meer verwacht.
Het huurlingen benadrukken van Karthago wortelt waarschijnlijk in de Punische oorlogen, de Romeinen zetten nadrukkelijk wel de eigen burgers in tijdens oorlog, iets wat Karthago nooit heeft kunnen evenaren, zeker niet op de schaal zoals de Romeinen deden, voor zover ik weet en ik kan ook niet achter betaalmuren kijken.
Ja, ik denk ook dat het zo is gegaan. In feite hebben DB & VdS een extreemtype neergezet: in de Punische Oorlogen streed de ene partij met eigen mensen (en kon inflatoir de oorlog financieren) en de andere partij met huurlingen (en kon de oorlog dus niet langer betalen). En dat hebben ze verabsoluteerd. Karthago staat dus vooral in het handboek als contrapunt bij Rome, en niet omdat het historisch belangrijk is.
Dat is zo aardig: je geeft niet alleen aan wat niet klopt maar ook hoe het beter kan. Heeft Roald Docter de tekst niet meegelezen?
Ze noemen wat collega’s die meelezen, maar niet Roald Docter. Dat moet bij een herdruk inderdaad maar eens gebeuren.
“terwijl Karthago zeker vier eeuwen lang een grootmacht was”
Dat is nou een serieuze tekortkoming. Je suggestie is uitstekend, met één toevoeging:
“structureer dat ….”
En maak duidelijk hoe archeologie werkt zónder geschreven bronnen als aanvulling en ondersteuning. Je geeft zelf het voorbeeld van DNA-onderzoek.
Ik denk ook dat er meer opstapjes naar dieperliggende vragen in elk hoofdstuk kunnen zonder dat de rest van de inhoud daar onder hoeft te lijden. Maar DNA zou ik plaatsen bij de behandeling van de Indo-Europese talen, de relatie archeologie/tekst bij het koninkrijk Israël. Enz.
“De Carthaagse welvaart berustte op ..de import van goud uit Senegal”, zegt het handboek op p. 187. Het lijkt een terloopse opmerking en een bijbehorend kaartje toont zelfs niet de ligging van Senegal, maar het is m.i. van immense betekenis. Het brengt het continent Afrika op de voorgrond, waardoor het beeld van de middellandse zeehandel kantelt. Terecht kun je je dan afvragen of niet ook het veelgenoemde tin van afrikaanse herkomst is.