
In de nacht van 11 op 12 januari van het jaar waarin Marcellus en Lentulus het consulaat bekleedden of, zoals wij zouden zeggen, in de nacht van 16 op 17 december 50 v.Chr., was Julius Caesar met het Dertiende Legioen de Rubico overgetrokken. Dit was een oorlogshandeling: hij was gouverneur van Gallia, waartoe de Povlakte behoorde, en viel nu met leger en al Italië binnen. Caesar was nu officieel in opstand tegen de Senaat. De reden (en het probleem van een datum vóór de invoering van de juliaanse kalender) heb ik in een eerder stukje behandeld; vandaag het eerste vervolg.
In een ongekend hoog tempo rukte Caesar op langs de Adriatische kust. Rimini was het eerste doelwit en viel zonder noemenswaardige gevechten. Daarna volgden Pesaro, Fano, Ancona en de iets verderop gelegen regio die Picenum heette. De realiteit van de burgeroorlog was voor iedereen zichtbaar; senatoren herinnerden elkaar aan Caesars meedogenloze optreden in Gallië. De brieven van Cicero zijn inktzwart. Er was dan ook reden tot pessimisme. In de vorige burgeroorlog had Sulla, toen hij Rome had bezet, een waar bloedbad aangericht onder zijn tegenstanders. Dat hing nu weer in de lucht.
Caesar in Picenum
En dus werd nog één keer geprobeerd door onderhandelingen het allerergste te voorkomen. Pompeius, ooit Caesars schoonzoon en politieke bondgenoot maar nu de kampioen van de Senaat, opende een “back channel” via de tribuun Roscius en probeerde via een brief olie op de golven te gooien. Als Caesar nu eens vanuit Picenum terugkeerde naar Gallië, schreef hij, dan was er een basis voor redelijke onderhandelingen. Hij wilde ook wel een stapje terug doen. Caesar wees het af en ging door met het rekruteren van troepen van wat het Zestiende Legioen zou worden, maar pauzeerde wel in Rimini.
Caesars terughoudendheid was terecht. Pompeius kan dubbelspel hebben gespeeld. We weten dit uit de correspondentie van Cicero, die enkele weken eerder met Pompeius had gesproken en had geconstateerd dat de vredeswens ontbrak (Aan Atticus 7.8). Pompeius had al geconcludeerd dat Caesar van zins was het staatsbestel te veranderen.
Terreur
Ondertussen trok een van zijn kolonels, Marcus Antonius, de Apennijnen over naar Arezzo. De Via Cassia en de Via Flaminia, de twee voornaamste routes van Rome naar het noorden, waren nu afgesneden. Caesar kon niet op de Povlakte worden aangevallen. Omdat zijn legers nu langs twee routes oprukten, was het voor de Senaat moeilijk terug te slaan. Als men al wilde. De schrik voor de terreur van de veteranen uit de Gallische Oorlog zat er diep in. Caesar geeft het min of meer toe in zijn Aantekeningen bij de Burgeroorlog:
Intussen werd Caesar bericht dat oud-praetor Thermus met vijf cohorten Gubbio bezet hield en er verdedigingswerken aan liet leggen, maar dat alle bewoners van Gubbio geheel op zijn hand waren. Daarom stuurde hij Curio erheen met de drie cohorten die hij in Pesaro en Rimini had liggen. Toen Thermus van Curio’s komst hoorde, voerde hij uit twijfel aan de gezindheid van de burgers zijn cohorten de stad uit en sloeg op de vlucht. De soldaten deserteerden onderweg en gingen naar huis. Curio nam onder luide bijval van de hele bevolking Gubbio in. (vert. Hetty van Rooijen)
Het legitieme gezag in de Romeinse Republiek was aan het instorten. Op 18 januari (ons 23 december 50 v.Chr.) besloten de consuls Rome te ontruimen en naar Capua te gaan. Pompeius was een dag eerder vertrokken om zich aan het hoofd te plaatsen van twee legioenen in Apulië: het Eerste en het Vijftiende, eenheden die in Belgica hadden gevochten na de vernietiging van het Veertiende Legioen door Ambiorix. Pompeius was niet zo naïef dat hij ze niet verdacht van sympathie voor Caesar. De Senaat moest snel betrouwbaardere troepen krijgen maar rekrutering van nieuwe soldaten en het oproepen van veteranen waren alleen mogelijk in het zuiden.
De grote misrekening van de Senaat was geweest dat zijn leden meenden dat de bevolking zou willen vechten voor de Republiek. Maar de Republiek was te corrupt. De gewone Romein had niets te winnen bij steun aan dit establishment. Dat wil niet zeggen dat de Romein-in-de-straat Caesar steunde, al presenteert deze het zo in de zojuist geciteerde passage uit de Burgeroorlog. Maar als Caesar in de buurt was en als de gruwelijkste geruchten over zijn troepen wáár bleken, was het voor een Romeinse boer of ambachtsman verstandiger partij te kiezen vóór hem en tegen de Senaat. De door Caesar geworven rekruten zullen niet geheel vrijwillig in dienst zijn getreden, maar zullen dat later, toen ze de burgeroorlog hadden gewonnen, niet hebben willen herinneren.
Terwijl de machtsbasis van de Senaat ineenschrompelde tot zuidelijk Italië, ontving Caesar in Picenum het Twaalfde Legioen Fulminata en enkele eenheden Gallische cavalerie. Met twee goedgetrainde legioenen, ruiterij en een groeiend aantal halfvrijwillige rekruten in het nieuwe Zestiende Legioen rukte Caesar verder op langs de Adriatische kust en bereikte Ascoli, de hoofdstad van Picenum, waar een compleet en goed verschanst Senaatslegioen niet wachtte op de toegezegde versterkingen maar op de vlucht sloeg.
[Wordt vervolgd; een overzicht van de reeks #RealTimeCaesar is hier.]
In hoeverre speelde bij caesars strategie het feit een rol dat Picenum een soort thuisland was van Pompeius waar die veel cliënt ele had?
Ik vermoed dat er voor Caesar niet zoveel alternatieven waren: hij kon Italië daar makkelijk binnenvallen. Het kan voor Pompeius daarentegen wel een factor zijn geweest. Hij had gebluft dat hij legioenen met zijn voeten in Italië uit de grond kon stampen, nu dat niet langer ging had hij een serieus probleem dat hij alleen buiten Italië kon oplossen.