
[Chanoeka nadert en dus is de jaarlijkse hype er weer (lees maar). Er zijn echter dingen te vertellen die wél interessant zijn. In alle bescheidenheid denk ik dat mijn reeks zinvoller is dan de junkjournalistiek waarop archeologen een abonnement hebben. Het eerste deel van deze reeks was hier.]
Hogepriester Honi III was niet de enige die in Antiochië het oor zocht van de nieuwe vorst Antiochos IV Epifanes. Volgens 2 Makkabeeën kreeg de koning ook bezoek van Honi’s broer Jason. Die zegde toe dat hij, mocht de koning hem benoemen als hogepriester, voortaan 360 talenten zilver zou betalen. Bovendien had hij 150 talenten over voor het privilege een sportschool te bouwen.
Voor de vorst was dit aanbod aantrekkelijk. Niet alleen leidde de sportschool soldaten op, een nieuwbenoemde hogepriester zou ook, doordat hij zijn positie dankte aan de koning, loyaal moeten zijn. De koning verving dus de ene broer door de andere, waarop veel Joden moeten hebben gereageerd met een combinatie van ergernis en verontwaardiging: ergernis omdat de belasting met 20% werd verhoogd, verontwaardiging omdat het afzetten van een hogepriester ongehoord was. Daar stond tegenover dat Joodse jongens vanaf nu konden meedoen aan de sportwedstrijden in het Seleukidische Rijk en aansluiting vonden bij de rijkselite. De bewoners van Jeruzalem konden zich voortaan meten met die van buursteden als Samaria, Gerasa of Filadelfia.
Vergrieksing en verzet
Er zijn geen bronnen die de in het Tweede Makkabeeënboek genoemde financiële details bevestigen. Inderdaad kunnen die zijn verzonnen om Jason in een ongunstig licht te plaatsen. 2 Makkabeeën is betrekkelijk laat geschreven, toen de macht in handen was gekomen van de nieuwe dynastie der Hasmoneeën. Hun heerschappij sprak echter nooit vanzelf en de auteur van 2 Makkabeeën moet alle zeilen bijzetten om te rechtvaardigen waarom de Hasmoneeën de heerschappij van de Seleukiden hadden overgenomen. Het verzinnen van een louche deal, om te tonen hoe corrupt de eerdere tempelautoriteiten waren geweest, past bij de teneur van het boek. De schrijver is niet de enige die de machtsoverdracht van Honi aan Jason beschouwde als belangrijk. De Joodse historicus Josephus benadrukt dat er in deze periode steeds meer Griekse invloeden waren in Judea en dat dit leidde tot problemen.
Dat oordeel vinden we ook in het Eerste boek der Makkabeeën. Daarin staat dat er een groep afvalligen was die de sportschool en de Griekse levenswijze belangrijker vond dan de Wet.
Verder is er de tekst die bekendstaat als het Damascusgeschrift. Het bevat enkele gecodeerde verwijzingen naar de geschiedenis van de sekte die we kennen uit de Dode-Zee-rollen. We lezen dat Israël 390 jaar vanaf het begin van de Babylonische Ballingschap (dus in 197 v.Chr. ofwel toen de Seleukiden de macht overnamen) een “tijd van toorn” doormaakte, maar dat er ook mensen waren die hun zondigheid inzagen. Zij “zochten tastend naar de weg” tot na twintig jaar een “leraar der gerechtigheid” opstond, die een conflict had met iemand die wordt aangeduid als “de spotter”. Deze misleidde de Joden, zodat God hen moest overleveren “aan het wrekende zwaard”. Hoewel de auteur van het Damascusgeschrift geen namen noemt, brengen de dateringen ons naar het jaar 177, wat de Leraar der Gerechtigheid maakt tot een tijdgenoot van Jason.
Kortom, de antieke bronnen stellen dat de problemen ontstonden toen de Joodse wereld werd blootgesteld aan de Griekse cultuur en lichten de machtsaanvaarding van Jason eruit als cruciaal moment.
Revisionisme
Hedendaagse onderzoekers hebben het lang verwoord in soortgelijke termen. Het paste mooi bij het al vaker op deze blog weerlegde sjabloon van een culturele botsing tussen de spirituele Joden en de wereldse Grieken en Romeinen. Hierbij zijn dus kanttekeningen te plaatsen.
Eén daarvan is dat wij niet zomaar hoeven aan te nemen wat men in de Oudheid beschouwde als de juiste verklaring. In elk geval kan de Griekse culturele invloed geen voldoende verklaring zijn voor de crisis die zou volgen, omdat deze invloed zich overal in het Midden-Oosten deed voelen en elders, voor zover bekend, niet leidde tot soortgelijke spanningen. Er moeten dus meer factoren zijn geweest.
Een tweede kanttekening betreft het problematische karakter van het idee van één Joodse cultuur. De rijken zochten naar aansluiting bij de Ptolemaïsche of Seleukidische rijkselite, anderen meenden dat dit verboden was door de schriftgeleerde Ezra. Alleen erkende lang niet iedereen het naar hem genoemde boek als normatief.
Daarnaast waren er diverse meningen over het hogepriesterschap, en zo waren er meer tegenstellingen en ambiguïteiten. Als “de” Joodse cultuur niet heeft bestaan, kan ze echter ook de oorzaak van het verzet niet zijn geweest. Tot slot is het de vraag of je wel generalisaties over botsende culturen nodig hebt als alles ook valt te verklaren vanuit de relaties tussen de voornaamste Joodse families en hun koning.
De slecht-geïnformeerde vorst
Dit alles wil niet zeggen dat de bouw van een sportschool onbelangrijk was. Zeker de arme Joden, die wel de hogere belastingen moesten opbrengen maar niet meeprofiteerden van de kansen die de elite kreeg, moeten zich buitengesloten hebben gevoeld. De bouwwerkzaamheden zullen de maatschappelijke stabiliteit niet hebben bevorderd, ook al zal Jason daarvan niets hebben gezegd toen Antiochos IV Epifanes in de winter van 173/172 Jeruzalem bezocht.
De koning was vermoedelijk dus slecht op de hoogte van de situatie toen hij enkele maanden later in Antiochië de Joodse belastinggelden in ontvangst nam. De vertegenwoordiger van Judea was Menelaos, die Antiochos vertelde dat, als hij verantwoordelijk zou zijn voor de belastinginning, hij elk jaar zeker 660 talenten zou afdragen. De koning begreep de hint en benoemde de man tot hogepriester.
Problemen
Dit was problematisch, aangezien Menelaos, anders dan Honi en Jason, niet behoorde tot de familie der Honiaden. Voor Antiochos IV Epifanes bood dit echter opnieuw het voordeel dat de hogepriester, die zijn benoeming uitsluitend aan de koning te danken had, niet anders dan loyaal kon zijn. “Zo werd Jason,” zegt de auteur van 2 Makkabeeën droogjes, “die zijn eigen broer door middel van omkoping had verdrongen, nu op zijn beurt door een ander van zijn plaats verdreven.”
Ondertussen was de totale belastingsom in zo’n tien jaar van tweehonderd naar 660 talenten gestegen. Dit was meer dan Judea kon opbrengen en Menelaos kon maar één ding doen om de aangegane verplichtingen na te komen: een greep in de tempelkas, die leidde tot straatgevechten. De koning zou misschien hebben willen ingrijpen, maar had juist vernomen dat koning Ptolemaios VI Filometor Judea wilde heroveren – de zesde oorlog alweer – en had urgenter zaken aan zijn hoofd dan de vervanging van een loyale bondgenoot in een strategisch belangrijke sector.
Oorlog
Hoewel Antiochos’ krijgsdoel bestond uit de verdediging van zijn bezittingen, koos hij voor de aanval. In het voorjaar van 169 viel hij Egypte binnen (de Zesde Syrische Oorlog) en liet daar zijn troepen vrijuit plunderen. Bij zijn terugkeer bezocht hij Jeruzalem, waar hij zichzelf hielp aan niet minder dan 1800 talenten. De Joden verzetten zich met geweld tegen het bezoek, maar dolven het onderspit. Na een bloedbad bezocht de koning tot slot
onder geleide van Menelaos, die een verrader van Wet en vaderland was geworden, de heiligste tempel van de hele wereld, om het tempelgerei mee te nemen in zijn onreine, met bloed besmeurde handen.
Aldus de auteur van een van de Makkabeeënboeken. De auteurs daarvan presenteren Antiochos IV Epifanes als Jodenvervolger en daarom ligt het voor de hand in deze financiële maatregel het begin te zien van een reeks anti-Joodse maatregelen. Dat is echter onjuist. In die tijd vond namelijk een munthervorming plaats, die Antiochos financierde vanuit de Egyptische buit en bijdragen uit de tempels. Het staat vast dat in het voornaamste heiligdom van Babylon op precies dit moment een nieuwe financiële magistraat kreeg. De koning had het dus niet speciaal voorzien op de Joden.
Het jaar daarna, 168 v.Chr., sloeg Antiochos het beleg op voor Alexandrië. Daar kreeg hij bezoek van een Romeinse diplomaat, die hem meldde dat het voor Rome onaanvaardbaar was als het Seleukidische en Ptolemaïsche Rijk onder één kroon zouden komen. Dat dwong Antiochos tot een ietwat vernederende aftocht, maar vermoedelijk kwam het hem niet werkelijk slecht uit, omdat hij al had vastgesteld dat de vijandelijke hoofdstad onneembaar was. Nu kon hij zijn onoverwonnen leger ordelijk (en opnieuw met buit beladen) terugtrekken, wetend dat de bestuurders van het tot Romeins protectoraat gereduceerde Ptolemaïsche Rijk weinig hoop restte hun voormalige Aziatische gebieden ooit nog te heroveren. Antiochos had zijn krijgsdoelen bereikt en er nog geld aan overgehouden ook.
De Akra
Tijdens Antiochos’ tweede campagne deed in Judea het gerucht de ronde dat de koning om het leven was gekomen, en dit vormde voor Jason, de afgezette hogepriester, de aanleiding zich gewapenderhand toegang te verschaffen tot Jeruzalem. Omdat Menelaos zich in de burcht Baris in veiligheid bracht en Jason niet in staat was tot een belegering, liep het op niets uit, maar Menelaos’ zwakte was verontrustend en Antiochos IV Epifanes plaatste Jeruzalem onder het gezag van een gouverneur.
Volgens 2 Makkabeeën was de man “een nog grotere barbaar dan degene die hem had gezonden”, wat suggereert dat de gouverneur moest optreden tegen oproerkraaiers. Toen dit onvoldoende bleek om de rust af te dwingen, bezetten Seleukidische troepen Jeruzalem (lente van 167 v.Chr.). Garnizoenscommandant Apollonios bouwde een nieuw fort, de Akra, dat moet hebben gestaan in de buurt van de huidige Al-Aksa-moskee. (Een paar jaar geleden lijken de archeologische resten gevonden.) Anders dan de Baris, die de stad moest beschermen tegen invallen van buitenaf, verrees de Akra op een punt waarvandaan ze zowel het tempelcomplex beheerste als de stad en haar bewoners.
“het problematische karakter van het idee van één Joodse cultuur.”
Ik vind het altijd raar, zelfs verdacht, als iemand dit idee poneert (maakt niet uit tav wie, trouwens). Ik wil best geloven dat er botsingen waren tussen “spirituele Joden en wereldse Grieken en Romeinen”. Maar het wil er bij niet in dat arme, ongeletterde Joden, die zich kapot moesten werken om met hun gezin weer een dag te overleven, veel tijd hadden voor spiritualiteit. Het wil er bij mij evenmin in dat de Grieks-Romeinse elite (begin maar met Plato) niets aan spiritualiteit deed.
Kortom, vervang wmb “problematisch” maar gewoon door “fout”.
Dat is te snel gezegd. Die hardwerkende boer moest af en toe aardewerk kopen en kon dan een keuze maken tussen Judees steenwerk en geïmporteerd aardewerk. We zien in de tweede en eerste eeuw v.Chr. een duidelijke voorkeur ontstaan voor het eerste. Dat duidt erop dat ze waarde hechtten aan het farizese programma dat het hele volk de reinheidswetten in acht zou nemen.
Onderschat nooit het geestesleven van arme ongeletterde mensen die zich kapot moesten werken…