Gisteren was het 2345 jaar geleden dat Alexander de Grote in Babylon overleed. De gebeurtenis markeert het begin van een deprimerende reeks burgeroorlogen waarover ik al eens blogde. Ze markeert echter tevens het einde van de historische belangstelling voor Mesopotamië. Althans in het Engelse taalgebied. Een voorbeeld is de Routledge History of the Ancient World. Amélie Kuhrt beëindigt haar geschiedenis van het Nabije Oosten in 330 v.Chr. en het boek van Graham Shipley over het hellenisme laat Mesopotamië, de Iraanse hoogvlakte en Baktrië onbehandeld. Als we de Engelstalige oudhistorici mogen geloven, gebeurde er na 11 juni 323 v.Chr. niets in wat nu Irak heet.
Dat is natuurlijk onzin en gelukkig is er ook literatuur die wetenschappelijk is, zoals het onlangs verschenen La Babylonie hellénistique van Laetitia Graslin-Thomé e.a. Het betreft een collectie vertaalde bronnen over Irak in de hellenistische tijd, met zeer uitgebreid commentaar.
Geschiedenis, instituties en wetenschap
Het eerste deel is chronologisch geordend en behandelt onder meer Grieken in Perzisch Babylonië, de veldtocht van Alexander de Grote, een vertaling van de Diadochenkroniek, de astronomische dagboeken over de Eerste Syrische Oorlog en de Derde Syrische Oorlog, documentatie over de regering van Antiochos IV Epifanes en tot slot de komst van de Parthen in 141 v.Chr. Het had wat mij betreft mogen doorlopen – het laatste dateerbare kleitablet is uit 75 na Chr. – maar de spijkerschriftliteratuur neemt na het midden van de tweede eeuw v.Chr. snel in omvang af. Een chronologische tabel aan het einde van dit boek ontsluit het materiaal.
Het tweede deel bestaat uit bediscussieerde bronnen over de plaats van de tempels in de Babylonische cultuur. Het is meer institutionele geschiedenis dan religie. Of beter, het gaat minder over religie dan over bouwwerkzaamheden, koninklijke schenkingen, de vertaling van Griekse teksten in het Akkadisch, propaganda, de bankfunctie van de heiligdommen, bouwwerkzaamheden, juridische bevoegdheden en meervoudige identiteiten. Weinig religie dus, al komt de Seleukidische heersercultus ter sprake.
Een derde deel is gewijd aan de hellenisering. We lezen over de stichting van Seleukeia, landschenkingen en slavernij, over staatsbezoeken, over Babylon als polis, burgerrechten en het lidmaatschap van het gymnasium in Babylon. Hierop volgt een vierde deel, gewijd aan de wereld van de Mesopotamische wetenschappen. Het substituutkoningritueel komt langs (met meer twijfel dan ik zelf heb), de astronomische dagboeken en de daarmee verwante Mesopotamische kronieken. En zo voort, en zo verder. Het geheel biedt een mooi beeld van zowel de rijkdom van de Babylonische cultuur in de Seleukidische tijd als van de rijkdom van het bronnenmateriaal.
Doelgroep
Bronnencollecties zijn er natuurlijk meer. Er is de heerlijke verzameling over de Friezen, Een meelijwekkend volk. Van Piet van der Horst is een overzicht over hoe niet-Joden keken naar de Joden. Ik heb thuis een fijne verzameling over het antieke India. Zelf plaatste ik ooit alle bronnen over de Romeinse Lage Landen bij elkaar. Meestal zijn zulke boeken bedoeld voor het grote publiek. La Babylonie hellénistique lijkt zich daarentegen te richten op een wat wetenschappelijker publiek.
Ik vermoed – en ik schrijf dit zonder ironie – dat het is geschreven voor oudhistorici als Graham Shipley, want de toelichting op de vertalingen is opvallend uitgebreid en vat de wetenschappelijke debatten samen. Ook bevat het boek een inleiding waarin de Mesopotamische cultuur wordt uitgelegd. Dit was het land van de oudste steden. Het is het land van de kanalen en de irrigatie. Het is de cultuur van het spijkerschrift en minimaal een half dozijn interessante oude talen. Het hele boek ademt uit: “dit is wel belangrijk, een oudhistoricus mag dit materiaal niet negeren, Babylonië is een hellenistische microkosmos van talen & culturen & volken, en om er zeker van te zijn dat dat tot je doordringt, frissen we je kennis nog even op”.
Als dat de bedoeling van de auteurs is geweest, zijn ze geslaagd. Te vrezen valt alleen dat Engelstaligen dit boek negeren, want die zijn nogal ongeïnteresseerd in publicaties in het Frans of Duits. En helaas omgekeerd: Graslin-Thomé c.s. citeren de hellenistische kronieken in een nog te verschijnen druk van een bestaande Franse editie, en niet in de eveneens voor dit jaar aangekondigde wetenschappelijke editie van de ook op deze blog weleens genoemde Bert van der Spek. Het is de zoveelste keer dat gebrek aan samenwerking leidt tot een uitgave die ook wél actueel zou hebben gekund.
- Laetitia Graslin-Thomé, Philippe Clancier et Julien Monerie, La Babylonie hellénistique (2023; €24,99)
Ondanks je slotopmerking heb ik de indruk dat Fransen wel Engels lezen maar Engelsen geen Frans.
Die indruk heb ik ook. Er was laatst een nieuw tijdschrift voor Europese geschiedenis dat bijdragen in het Spaans en Italiaans niet wilde aannemen. Dat zegt wel iets over academisch gebrek aan intellectuele ambitie.
Als dit zo is (en ik denk ook dat het een correcte indruk is), waarom publiceren de auteur dit oh zo belangrijke werk dan niet in het Engels?
Als we hebben vastgesteld dat Engels een wereldtaal is, waarom dan nog stoer alleen in Frans of Duits publiceren en weeklagen dat het niet breed gelezen wordt? Dan ben je politiek bezig en niet (voldoende) met je vakgebied.
Die indruk heb ik ook. Toen ik een tijdje met een Franse historicus emailed schreef ik in het Engels en antwoordde hij in het Frans. Dat ging prima. En ik heb ook weleens gastcollege aan de Sarbonne gegeven. Dat mocht in het Engels. Ik heb sowieso de indruk dat alleen gespercialiseerd Engelse wetenschappers soms een andere taal kunnen lezen, maar eigenlijk denken dat als het niet in het Engels is, de tekst onbelanrijk is.
De Nederlandse boekhandels zijn al even eenzijdig. Dit boek moest ik rechtstreeks bestellen in Frankrijk; in elk geval mijn zelfbenoemde academische boekhandel doet over Franse boeken lastig.
Budés zijn ook niet langer op voorraad, dubbeltalige klassieke teksten kent men alleen in het Engels (Loeb).
Je Boekhandelaar wil maar één ding: heel veel boeken verkopen. Dat betekent automatisch eenzijdigheid en gebrek aan variatie. Ik begrijp dat iemand liever tien slechte boeken verkoopt dan één goed boek; het probleem is dat er nu geen ruimte meer is voor goede boeken. Alleen een voorspelbaar onderwerp of een auteur die op TV komt, is voor de boekhandel nuttig.
Misschien hadden we dat Latijn als taal voor de wetenschap niet te snel overboord moeten gooien.
Had dat veel uitgemaakt? Het was eeuwenlang gebruik dat alleen publicaties in het Latijn meetelden voor de wetenschap van die dagen.
Tot de Eerste Wereldoorlog zijn de belangrijkste oudheidkundige publicaties gedaan in het Latijn, Frans en Duits. Daarna werd Engels de enige taal van de wetenschap. Dat is leuk als je één lingua franca wil hebben, maar het Engels was nou net de taal waar in de oudheidkunde weinig interessants was gepubliceerd.
De twintigste eeuw heeft veel herhaling van zetten gezien en op sommige punten lopen de Engelstaligen nog altijd achteraan. Voor een goede behandeling van het visioen van Constantijn moet je, zo ontdekte ik toen ik een boek erover schreef, vooral de Franse literatuur hebben. De iranologie is helemaal Franstalig. Ik noem maar wat.
“Engels was nou net de taal waar in de oudheidkunde weinig interessants was gepubliceerd”
Zie mijn opmerking hierboven. Voor wie publiceren ze die boeken nu eigenlijk? Alleen de collegae in het eigen taalgebied? Zonde.
@Jona: kun jij zelf met Italiaans uit de voeten?
Het is gewoon een moeilijk probleem. Als je wetenschap beoefent in een lingua franca (dat Latijn was natuurlijk een boutade, kan net zo goed Engels zijn) en wetenschappers daarin voldoende onderlegd zijn, dan is onderzoek veel toegankelijker voor de hele internationale gemeenschap.
Maar dan is je onderzoek net minder toegankelijk voor de geïnteresseerde leek. Bovendien verarmt het talen als ze niet meer geschikt worden geacht voor wetenschap. Simon Stevin draait zich om in zijn graf, voor welke uitspraak ik me meteen wens te verontschuldigen bij het meldpunt clichéoverlast. Denk aan de debatten over de verengelsing van onze universiteiten.
Met de huidige vertaalmachines vraag ik me af of een lingua franca nog wel nodig is.
Toch wel, want uit die machines komen soms de raarste vertalingen.
Concreet voorbeeld: voor een TV-documentaire wordt een oudere Duitser geïnterviewd. De vertalers rekenen op software om ’s mans uitspraken in schrift om te zetten dat dan vertaald kan worden. Maar het Saksische dialect en de vele namen sturen de software volledig in de war. Wie bij een youtube-filmpje de automatische ondertiteling aanzet, kan zich daar een beeld bij vormen.
Uiteindelijk vraagt men iemand die in Duitsland is opgegroeid om het te transcriberen. Die leest zich eerst zich in het onderwerp om namen te kunnen herkennen. Een computer kan veel herkennen, maar weinig begrijpen.
Eens waar het gaat op digitale publicaties. Maar ik heb al menig maal een Russisch of Italiaans artikel (op pdf) alinea voor alinea door een vertaler gehaald – teveel werk om dit op grote schaal van iemand te verwachten.
En dan heb ik het over een gedigitaliseerde uitgave. Voor een boek zoals hier besproken is dit onmogelijk.
Ik heb begrepen dat van de nabije landen alleen Nederland zo belachelijk tot krankzinnig ver gaat met de verengelsing van het hoger onderwijs (maar misschien volgt België/Vlaanderen?).
Maar ook het Verenigd Koninkrijk maakt het wel erg bont…nee, grapje…🙄
Eerlijk gezegd begrijp ik dat geklaag over Nederlandse niet zo goed. De meeste zijn niet goed genoeg. Soit. Amazon.nl kan de pocketeditie voor 30,56 binnen een week leveren.
Correctie: Nederlandse boekhandels natuurlijk.
En voor wie het boek te dik is, kan dit artikel van een van de drie auteurs lezen:
https://www.persee.fr/doc/topoi_1161-9473_2007_num_15_1_2231
Vermits met het Frans machtig is.
Evengoed dank voor de link.