Velleius Paterculus (3)

Keizer Augustus (Archeologisch Museum van Mérida)
Keizer Augustus (Archeologisch Museum van Mérida)

[Deze week recycle ik de inleiding die ik in 2012 schreef voor Vincent Huninks vertaling van de Geschiedenis van Rome van de Romeinse auteur Velleius Paterculus. De Nederlandse titel is Van Troje tot Tiberius en het e-boek is nog leverbaar. Het eerste deel is hier. Vandaag: Velleius’ eigen tijd, de jaren van de keizers Augustus en Tiberius.]

Moderne auteurs beschouwen de troonsbestijging van keizer Augustus als een keerpunt en verdelen de geschiedenis van Rome daarom gewoonlijk in drie tijdvakken: koninkrijk, republiek en keizerrijk. In vrijwel elk handboek oude geschiedenis is het hoofdstuk over de cultuur van de Romeinen, waarin zaken worden behandeld die zich beter lenen voor een synchrone dan een diachrone behandeling, opgenomen onmiddellijk voor of na het hoofdstuk over Augustus. Dat benadrukt de breuk, maar het is de vraag of de tijdgenoten ook het idee hebben gehad dat er iets wezenlijks was veranderd.

Velleius Paterculus presenteert de troonsbestijging van Augustus in elk geval niet als het einde van de republiek, als de tegenpool van de verdrijving van de koningen of als het herstel van de monarchie. Voor hem was er geen breuk: het enige wat gebeurde was dat de burgeroorlogen ten einde waren gekomen, dat

de waanzin van wapens alom tot zwijgen was gebracht; wetten herkregen hun werkingskracht, rechtbanken hun gezag, de Senaat zijn verheven uitstraling, en de bevoegdheden van magistraten werden ingeperkt tot hun traditionele omvang.

Kortom, “het aloude, gedegen staatsbestel was teruggehaald”. Weliswaar was de republiek hersteld onder een sterke man, maar dat was iets waaraan de Romeinen sinds Marius gewend waren. De Senaat en de Volksvergaderingen kwamen nog altijd samen en hadden van tijd tot tijd invloed. Augustus was tactvol genoeg om zich slechts als eerste onder gelijken te presenteren. Hij kan het zelfs hebben geloofd.

In de grensprovincies veranderde in elk geval niets. Velleius Paterculus mag dan beweren dat “de oorlogen in den vreemde waren gedempt”, hij is zelf een van onze voornaamste bronnen voor de conflicten aan de Rijn en in Pannonië, waar het onrustig bleef tot na de regering van Augustus. Het Romeinse Rijk zou pas door de legerhervormingen van keizer Claudius (die regeerde van 41 tot 54) echt stabiele grenzen krijgen en tot rust komen. Toen kreeg ook het beroepsleger, dat in de tijd van Julius Caesar was ontstaan, zijn definitieve vorm. Hoewel deze professionalisering vóór Augustus begon en pas na hem eindigde, speelde ook hij een rol. Sinds de dagen van Sulla eisten soldaten het recht om te plunderen, maar onder Augustus kon daarvan geen sprake meer zijn: er was maar één heerser, en plundering zou neerkomen op diefstal van de keizer. Caesar, die in dezelfde positie had verkeerd, had zich dit al gerealiseerd en betere soldij ingevoerd. Augustus introduceerde een pensioenregeling zodat veteranen een reden minder hadden om zich aan de zijde van een opstandeling te scharen. Dit verkleinde de kans op het escaleren van een conflict.

Een tweede maatregel om de legers tot rust te brengen was de benoeming van verwanten op leidende posities. Zij hadden minder reden om in opstand te komen, en dat verminderde de kans op burgeroorlog. Het bekendste voorbeeld is Tiberius, een zoon van de al genoemde Tiberius Claudius Nero. Zijn moeder Livia hertrouwde met Augustus, waardoor Tiberius mocht hopen dat hij ooit Augustus’ positie zou overnemen. Hoewel hij als commandant van enorme legers meer dan eens de macht voor het grijpen had, had hij daartoe geen enkele reden.

Een andere belangrijke ontwikkeling was de opkomst van nieuwe families. Caesar had het burgerrecht gul uitgedeeld en Augustus deed hetzelfde: de families van de duizenden uit inscripties bekende “Gaii Julii” danken hun burgerschap en namen aan óf Caesar óf Augustus. Was een familie eenmaal in het bezit van deze juridische status, dan lag de wereld voor haar open. Steeds meer senatoren behoorden niet tot de aloude Romeinse aristocratie maar tot de stedelijke elite van de rest van Italië: mensen die geen indrukwekkende stamboom hadden maar, zoals Tiberius het eens uitdrukte, “een afstammeling van zichzelf waren”. Deze ontwikkeling was al begonnen tijdens de Bondgenotenoorlog, maar kreeg nu vaart. Het succes is af te lezen van de opvattingen van Velleius Paterculus, wiens familie afkomstig was uit Campanië maar die zich de opvattingen van de traditionele Romeinse aristocratie volledig heeft eigengemaakt. Tegelijk is hij merkbaar geïnteresseerd in de carrière van “nieuwe mannen”: van sommige vermeldt hij expliciet dat ze de eersten uit hun familie waren die een hoge functie bekleedden in Rome, hij onderbreekt zijn betoog om selfmade man Cicero te prijzen en noemt relatief veel senatoren van Italiaanse herkomst (zoveel zelfs dat het de moderne lezer af en toe duizelt).

Maatschappelijk succes was overigens niet vanzelfsprekend. De opkomst van de familie van Velleius Paterculus verliep bijvoorbeeld niet zonder problemen. Zijn grootvader wist driemaal op het verkeerde politieke paard te wedden: eerst steunde hij Pompeius, later Brutus, tot slot Tiberius Claudius Nero. Velleius Paterculus’ vader kon pas carrière maken toen Augustus de zoon van Nero en Livia adopteerde: we vinden Velleius Senior dus in het leger van Tiberius, in een positie waarin hij in 4 na Chr. werd opgevolgd door de historicus. Dit is interessant, want de genoemde functie, prefect bij de cavalerie, bekleedde iemand meestal als hij rond de vijfentwintig was. We kunnen er niet alleen uit afleiden dat de historicus rond 20 v.Chr. is geboren, maar ook dat de carrière van zijn vader vertraging had opgelopen.

Het is geen al te wilde speculatie dat dit laatste kwam doordat Tiberius tussen 6 v.Chr. en 2 na Chr. geen publieke ambten bekleedde: de man die vader Velleius Paterculus promotie had kunnen bezorgen, verbleef in vrijwillige ballingschap op Rhodos. De reden hiervan was dat Augustus in deze jaren zijn kleinzoon Gaius als geschiktste opvolger beschouwde, wat zo slecht viel bij Tiberius dat hij zich terugtrok. Velleius Paterculus’ opmerking dat de succesvolle generaal dit alleen deed om te verhinderen dat zijn eigen schittering de jongeman in de schaduw zou stellen, is een even charmant als doorzichtig eufemisme.

Terwijl de loopbaan van zijn vader stokte, begon Velleius Paterculus’ eigen carrière in het leger van Publius Vinicius, die aan het begin van onze jaartelling op de Balkan de grens van het Romeinse Rijk verlegde naar de Beneden-Donau. Het feit dat Velleius Paterculus schrijft de monding van de Zwarte Zee te hebben gezien suggereert dat hij was ingedeeld bij het Vijfde Legioen Macedonica, dat daar het dichtst bij was gestationeerd. De toekomstige historicus had de rang van krijgstribuun – een typische beginfunctie voor een jongeman van gegoede komaf – en bezocht Thracië en Macedonië, Griekenland, Asia en “alle provincies van de Oriënt”*. Dit laatste zal wel zijn gebeurd tijdens de reis die Gaius naar het oosten maakte. Velleius Paterculus schrijft dat het optreden van Augustus’ kleinzoon

dermate wisselvallig was dat er ruim voldoende stof is om hem te prijzen en ook aardig wat voor kritiek

maar vertelt ook in geuren en kleuren hoe Augustus’ beoogde opvolger op een eiland in de Eufraat een ontmoeting had met Phraataces, de pas aangetreden koning van het Parthische Rijk. Het is mogelijk dat Velleius Paterculus mee reisde toen Gaius, ter ondersteuning van een troonpretendent, een inval deed in Armenië. De jonge aanvoerder raakte gewond bij de belegering van een stad, waarna zijn wisselvalligheid veranderde in een geestesziekte, tot hij uiteindelijk overleed. Het was al met al geen verheffende episode en het feit dat Velleius Paterculus er weinig over zegt kan zowel betekenen dat hij er niet bij was als dat hij het liever bedekte met de mantel der liefde.

Augustus wees nu Tiberius aan als opvolger en zond hem in 4 na Chr. naar Germanië. Daar was net een “enorme oorlog” gewonnen door Marcus Vinicius, de vader van de zojuist genoemde Publius Vinicius. In Tiberius’ gezelschap was Velleius Paterculus, die nu zijn vader opvolgde als cavalerieprefect en aanwezig was toen de Chaukische stammen, ergens aan de Waddenzee, zich onderwierpen. Augustus had inmiddels besloten tot de vorming van een nieuwe provincie tussen de Rijn en de Weser, en in 5 verkende Tiberius het achterliggende gebied, waarbij hij de Elbe bereikte. In het daaropvolgende jaar vinden we Tiberius en Velleius Paterculus in Pannonië (het oosten van Oostenrijk en het westen van Hongarije), terwijl gouverneur Varus in Germanië het burgerlijk gezag begon te organiseren. In Pannonië onderdrukte Tiberius een grote opstand, waarbij Velleius Paterculus promotie maakte tot legatus, een nogal vage aanduiding waar meestal gouverneurs en legioencommandanten mee worden aangeduid. Velleius Paterculus had echter nog niet voldoende ervaring voor zo’n functie en vermoedelijk is er dit keer een liaisonofficier mee bedoeld. Korte tijd later bekleedde hij het ambt van quaestor (een financieel toezichthouder), op eigen verzoek aan het Pannonische front.

De opstand was nog maar net onderdrukt toen in het najaar van 9 het nieuws kwam dat Varus ten onder was gegaan in de slag in het Teutoburgerwoud. De klap was groot: drie van Romes achtentwintig legioenen hielden administratief op te bestaan. Des te opvallender is het dat Velleius Paterculus, die breed uitpakt over deze gebeurtenis, expliciet stelt dat de ramp bij Carrhae groter was en nergens aangeeft dat de Romeinen Germanië ontruimden. Dat is altijd uitgelegd als het verdoezelen van de gevolgen van de nederlaag, maar er is inmiddels enig archeologisch bewijs dat suggereert dat er inderdaad nog garnizoenen waren in Germanië. Het is denkbaar dat pas na de legerhervormingen van keizer Claudius, toen de Rijn als grens werd aangewezen, de slag in het Teutoburgerwoud de reputatie kreeg beslissend te zijn geweest. Velleius Paterculus’ inschatting is wellicht onnodig negatief beoordeeld.

Hij was aanwezig toen Tiberius in 12 in triomf naar Rome terugkeerde en bereikte in 15, enkele maanden na de dood van Augustus en de troonsbestijging van Tiberius, de rang van praetor, waarmee hij toetrad tot de hogere rangen in de Senaat: “heel bijzonder daarbij was dat wij de laatste kandidaten waren van de vergoddelijkte Augustus en de eerste van Tiberius”.

Dit gebeurde onmiddellijk na een belangrijke wijziging in het Romeinse staatsbestel: de afschaffing van de verkiezingen in de Volksvergaderingen. Het Tweede Driemanschap had de voornaamste magistraten zelf aangewezen en keizer Augustus had de gewoonte gehad sommige kandidaten zo duidelijk te steunen dat de kiezers wel wisten wat van hen werd verwacht. Er waren aanvankelijk nog wel eens verrassingen, maar de verkiezingen waren steeds meer een dode letter geworden. Tiberius hevelde ze over naar de Senaat, waar het bevestigen van de keizerlijke voordrachten voortaan een hamerstuk was. Het anderhalve eeuw oude probleem dat Rome twee wegen naar legitimiteit had, was hiermee opgelost, maar noch de optimaten noch de populares van weleer zouden zich hebben herkend in de oplossing.

Antieke auteurs als Suetonius en Tacitus schrijven erg ongunstig over Tiberius’ regering, en lange tijd hebben oudheidkundigen Velleius Paterculus’ positieve oordeel met wantrouwen bekeken. Inmiddels geldt Tiberius echter als een alleszins capabel bestuurder die, ondanks enkele serieuze tekortkomingen, over het algemeen een gedegen beleid voerde. Er heerste betrekkelijke rust aan de grenzen, het financieel beleid was solide en de provincies bloeiden. De enige plaats waar het langdurig onrustig was, was Tunesië, waar de Romeinen tussen 17 en 24 streden tegen een nomadenfederatie. Uiteindelijk won Rome deze oorlog, onder andere door wegen aan te leggen om snel versterkingen naar bedreigde punten te verplaatsen.

Een inscriptie vermeldt dat één van deze wegen is aangelegd door een Gaius Velleius Paterculus, commandant van het Derde Legioen Augusta. De interpretatie is problematisch maar het is niet volledig uit te sluiten dat het gaat om onze historicus, die dan zo bondig is over deze opstand omdat hij één van de officieren was die er zeven jaar lang niet in slaagden dit conflict tot een voor de Romeinen goed einde te brengen.

Tiberius maakte ook werk van de uitbouw van de bureaucratie, en gaf een groot deel van zijn taken uit handen aan de commandant van de keizerlijke garde, de ambitieuze Seianus. Deze kreeg echter zoveel macht dat hij uiteindelijk met geweld uit de weg moest worden geruimd. Het echte probleem was echter niet Seianus, maar het feit dat het Rijk te groot was om te besturen zonder professionele staf. Augustus had nog medewerkers gehad die zich de burgeroorlogen herinnerden en zochten naar stabiliteit, maar Tiberius had meer moeite met het vinden van trouwe medewerkers.

Het probleem zou blijven spelen. De keizers Claudius en Nero zochten een oplossing in het scheppen van ware ministeries, waar het werk werd gedaan door vrijgelatenen: mensen met een te lage status om een bedreiging als Seianus te vormen. De op zichzelf verstandige maatregel maakte deze keizers echter niet geliefd onder de senatoren en ridders, die er moeite mee hadden dat voormalige slaven meer invloed hadden dan zijzelf. Pas in 69 zou keizer Vitellius de oplossing vinden door aan het hoofd van de ministeries ridders te plaatsen. Zijn opvolger Vespasianus liet als eerste de bevoegdheden van een keizer vastleggen in een wet. Formeel gezien kwam pas daarmee een einde aan de bestuurlijke problemen die ruim twee eeuwen eerder waren begonnen.

[Tot zover Velleius’ eigen tijd. Morgen vervolg ik met het geschiedwerk dat hij schreef tijdens de regering van keizer Tiberius.]

Deel dit:

3 gedachtes over “Velleius Paterculus (3)

  1. henktjong

    Tot nu toe een zeer interessant verhaal, Jona. Ik kende Velleius niet, maar hij komt over als een nuchter en deskundig man, maar als historicus zou het nu niet redden, denk ik. Te veel bij de gebeurtenissen betrokken, vooral als het over zijn eigen tijd gaat.

    1. Ik zal verderop nog vertellen dat er een stilistische breuk is. De lezer heeft daardoor precies in de gaten waar geschiedschrijving (die kritischer is dan je op het eerste gezicht herkent) overgaat in lof. De combinatie van de twee genres is voor ons ongebruikelijk, maar in het deel dat historisch is bedoeld, staat Velleius zijn mannetje.

Reacties zijn gesloten.