De Romeinse Republiek

De Fasti Capitolini, de lijst van magistraten van de Romeinse Republiek (Rome, Capitolijnse Musea)

In het handboek waarin ik elke week controleer of mijn kennis nog actueel is, Een kennismaking met de oude wereld van De Blois en Van der Spek, zijn we aangekomen bij de Romeinse Republiek. In mijn blogjes over de IJzertijd en het martiale karakter van de Romeinse samenstelling liep ik vooral vooruit op het eerstejaars-werkcollege, waarin docenten het handboek aanvullen, bevragen, corrigeren, contextualiseren. Vandaag heb ik meer algemene opmerkingen: zaken waarover ik deze week weinig nieuws in het handboek las en die ik ook niet kan aanvullen, bevragen, corrigeren of contextualiseren.

Een complexe samenleving

We kennen de Romeinse samenleving eigenlijk pas na pakweg 300 v.Chr., maar we kunnen reconstrueren dat er in de oudere fase aristocraten (“patriciërs”) waren. Ze claimden (althans in later tijd) afstamming van legendarische helden en dus, indirect, ook van de goden. De Blois en Van der Spek attenderen er terecht op dat die claim ook in Griekenland gangbaar was. De rest van de bevolking gold als plebejers, en die konden rijk of arm zijn. De “standenstrijd” die in de vijfde en vierde eeuw plaatsvond, gaf rijke plebejers toegang tot de hoogste ambten, waarbij deze rijke plebejers vaak samenwerkten met arme plebejers, die andere klachten hadden over het aristocratische bestuur. Zij wilden schuldendelging en land.

Wat me bij het lezen van Een kennismaking met de oude wereld verbaasde, was de verdeling tussen patroni en clientes. Ik meende altijd dat iedereen met een zeker vermogen bijstand kon verlenen aan minvermogenden. Bijvoorbeeld met een lening of in de rechtszaal. De Blois en Van der Spek definiëren de patroni als aristocratische beschermers, een beperking die ik niet had verwacht.

Republiek

Terecht wijzen De Blois en Van der Spek erop dat we in het vroegste Rome een onderscheid hebben tussen een volksvergadering (die imperium ofwel gezag kon verlenen aan een magistraat), een raadsorgaan (de Senaat) en een uitvoerende macht. Die laatste bestond in de zesde eeuw uit een koning. De Blois en Van der Spek trekken een parallel met de Griekse stadstaten, waar je ook een driedeling van volksvergadering, raad en uitvoerende macht had, en ze zouden hierbij ook Fenicië hebben kunnen noemen. Ik schreef al eens dat een apart hoofdstuk over Kanaän, Fenicië en Karthago nuttig zou zijn.

Rond 505 v.Chr. werd de koning vervangen door twee hoogste magistraten. De Blois en Van der Spek wijzen erop dat de traditionele datum van 509 legendarisch is; meer daarover hier. De hoogste magistraten zouden later consuls heten maar er zijn sterke aanwijzingen dat de oorspronkelijke naam iudices was, “rechters”. Dat is belangrijk, want het is een vertaling van een Fenicisch-Karthaags woord: de twee hoogste magistraten in een stad heetten suffeten en net als de consuls dienden ze maar een jaar. Het is nét niet te bewijzen dat Rome leentjebuur speelde in Karthago, maar het heeft er sterk de schijn van. Ik had verwacht dat de auteurs van een handboek dat zich van andere handboeken onderscheidt door wél voldoende aandacht te geven aan het oude Nabije Oosten, zouden wijzen op de parallel.

Standenstrijd

De Blois en Van der Spek brengen het complexe verhaal van de vroege republiek handzaam terug tot twee processen: de standenstrijd en de Romeinse expansie. Over die standenstrijd valt hier weinig te vertellen. Er kwamen volkstribunen die aristocratische arrogantie moesten beteugelen, de wetten werden opgetekend, het consulaat werd opengesteld voor rijke plebejers. De auteurs bieden overzichten van de diverse magistraturen en de diverse vormen waarin de volksvergadering kon samenkomen. Na 287 v.Chr. werd de minst ondemocratische vorm dominant. Deze neiging tot democratisering vinden we in deze periode ook in Karthago.

Het tweede proces is de Romeinse expansie. Ik denk dat die naam onjuist is. Het wekt de indruk dat de dynamiek in Rome zat, alsof die stad een martialer karakter zou hebben gehad dan de andere steden. Het enige wat anders was, was dat Rome succes had. Door te spreken van “Romeinse expansie”, leg je de nadruk op Romeinse factoren, terwijl externe factoren weleens belangijker kunnen zijn geweest bij de eenwording van Italië. Mijns inziens is het beter te spreken van het “Italiaanse eenwordingsproces”. Daarover volgende week meer.

Deel dit:

17 gedachtes over “De Romeinse Republiek

  1. Sara

    Mag ik in plaats van ‘expansie(drift)’ ‘roofeconomie’ zetten? Het ging uiteindelijk toch om grond, buit en slaven?

  2. Dirk Zwysen

    Semantische discussies, altijd leuk. Roofeconomie houdt een waardeoordeel in. De Romeinen gedroegen zich zoals je van elke staat uit de oudheid kon verwachten. Ze waren er gewoon beter in dan hun buren en hadden af en toe de omstandigheden mee.
    Om die reden vind ik ‘Italiaans eenwordingsproces’ niet de beste keuze voor de periode van de vroege republiek. Het is echt wel Rome dat het initiatief neemt of de kansen grijpt. Dat Hannibal er niet in slaagt Italië uit elkaar te spelen heeft ook met de Romeinse manier van omgaan met de vroegere tegenstanders te maken, zoals FrankB aanhaalt bij het stukje over de martiale republiek. Met de Bondgenotenoorlog zie je wel initiatief van de Italische elites.

    1. HansH

      “roofeconomie”en “Blois en Van der Spek definiëren de patroni als aristocratische beschermers, een beperking die ik niet had verwacht.”

      De roofeconomie loopt bij de Romeinen via de censoren en de lustratio.
      De lokale godsdienst binnen het pomerium speelt een belangrijke rol in het opzetten van de machtsbasis van de senatoren.

      Elke vijf jaar wordt er gekeken of een senator nog goed is voor zijn vermogen van minimaal één miljoen sestertiën. Dit gebeurt door een bezoekje aan elke senator tijdens de lustratio door de censoren, de census. In de senaat wordt gestemd over de bellum iustum, de rechtvaardige oorlog.

      Ja rechtvaardig voor een senator die zijn startkapitaal wil aan vullen of wil vergaren. Caesar is hier het voorbeeld van met zijn expeditie tegen Gallia. Ik stel me voor dat de censor aan een senator uitlegde dat hij best zijn kredietwaardigheid wilde aftekenen in de administratie, mits de senator begreep hoe hij moest stemmen in de senaat de komende vijf jaar en daarmee zijn we bij de patroni als aristocratische beschermers.

    2. Ik weet niet zo zeker of Rome het initiatief wel nam in de periode van de Vroege Republiek. Andere partijen namen even vaak het initiatief. Het was niet Rome dat de Volscen en Aequen naar Latium haalde, het was niet Rome dat de Senonen op een plundertocht naar Calabrië liet komen, het was niet Rome dat Pyrrhos uitnodigde.

      Ik zeg niet dat de Romeinen lieve jongens waren; ik zeg alleen dat de stadstaat niet per se agressiever was dan andere stadstaten. En ik zal volgende week beargumenteren dat te overwegen valt dat Italië een onvermijdelijk eenwordingsproces onderging.

      Ik zie de vraag of Italië niet onder alle omstandigheden altijd tot eenheid gekomen zou worden, te zelden gesteld worden, waardoor de causaliteitsvraag niet voldoende aan bod komt.

      1. Dirk Zwysen

        Dat eenwording te verwachten was, daar ben ik het helemaal mee eens. Maar dat had misschien ook vanuit Etrurië of Magna Graecia kunnen uitgaan (of minder waarschijnlijk onder Gallische of Karthaagse impuls), en dat is niet gebeurd. Het intrigeert me (net als Polybios) waarom dat dan onder Romeins gezag gebeurde. Wat gaf hen het voordeel?

        1. Ik vraag me dus af of het ergens van moet uitgaan. Als er handel ontstaat, zou het kunnen aangroeien. De winnaar schrijft de geschiedenis maar is niet per se de motor.

            1. FrankB

              Zolang u “echt” niet definieert riekt dit naar de drogreden genaamd Niet Echte Eenwording. Dat houdt niet in, om een eventueel misverstand voor te zijn, dat u ongelijk hebt.

        2. FrankB

          @JonaL Dat is inderdaad de juiste vraag – en daarom wacht ik je volgende stukje af. In het verlengde hiervan kunnen we eventuele onvermijdelijkheid betwijfelen. Waarom in Italië wel en in Griekenland niet? Eén factor heb ik al genoemd (zie de reactie van DirkZ). Maar misschien is er meer.

  3. HansH

    Zeker Polybius is vanuit zijn opvoeding de zoon van een belangrijk man binnen de Achaeische Bond. Wellicht komt daar het idee vandaan dat hij voor een eenwording is.

    “Dat Italië een onvermijdelijk eenwordingsproces onderging”.

    Ik zit zelf meer op de lijn van W.V.Harris, Roman Power, 2019. pagina 15 ff.
    Zie ook pagina 29 Strabo over politikos.

  4. Ben Spaans

    Bestaan ‘onvermijdelijke eenwordingsprocesen’ eigenlijk wel?

    ‘Italiaanse eenwordingsproces’ past meer in de negentiende eeuw.
    Voor de Oudheid spreken we eerder over ‘Italische’ zaken. Dat is mij tenminste verteld tijdens de studie.

    1. Ik denk dat een zekere onvermijdelijkheid te overwegen valt. Handel brengt mensen samen, schept verplichtingen, er ontstaan verdragen, er worden verdragen geschonden, oorlogen worden gevochten, de sterkste annexeert een zwakkere en staat nog sterker bij een volgende confrontatie. Zoiets.

      Ja, “Italisch” zou beter zijn, maar staat ook weer zo pedant.

      1. Adriaan Gaastra

        Handel schept verplichtingen, maar tussen wie of wat? Tussen individuen, handelsverbanden of (stads)staten? Het ligt er vaak maar net aan hoe handel in een bepaald historisch verband georganiseerd is.

        1. Het hangt ook af van de rol van eer in een samenleving. Als een Nederlandse ondernemer problemen ondervindt in pakweg Parijs, is dat geen aanleiding om de oorlog te verklaren. Toen een Romeinse koopman een privé-band verbrak met een familie uit Antium, ik meen dat het ging om een verloving, verklaarde Antium Rome de oorlog omdat de eer van de havenstad in het geding was.

  5. Ben Spaans

    Dat telt niet echt.
    Het verschil tussen Nederland en Vlaanderen is al een stuk groter dan men vaak wil toegeven.
    Binnen België lukt het niet eens meer een historisch feuilleton te maken dat het hele land behandeld.

Reacties zijn gesloten.