
Een tijdje geleden blogde ik over het boek van Floris Overduin, die Trojaanse Redevoering van Dio van Prusa had vertaald. De Grieks-Romeinse redenaar betoogde daarin dat Troje nooit door de Grieken was ingenomen. Dat is een mooi voorbeeld van de speelse wijze waarop men destijds omging met zulke verhalen. Je kon ze tegenspreken, op z’n kop zetten, parodiëren, of allegorisch duiden (zoals Palaifatos deed). Zo werkt literatuur nu eenmaal. De Quichot heeft ook allerlei interpretaties, is geparodieerd, aangepast, bekort, gemoderniseerd.
Ik denk niet dat de kerkvader Augustinus veel heidenen overtuigde toen hij de absurditeit van de aloude mythen en sagen wilde aantonen door de Trojaanse verhalen letterlijk te nemen, Dat deed sowieso niemand. Dat laat onverlet dat Augustinus wel zijn christelijke publiek aan het lachen zal hebben gekregen. In De stad van God 3.2 wijst hij er eerst op dat de Grieken en Trojanen dezelfde goden even gewetenvol vereerden: de goden verhoorden dus wel de gebeden van de ene, maar niet die van de andere partij. Dat is onrechtvaardig.
Trojaans bedrog
Voor het goede begrip: er bestond een verhaal dat de Trojaanse koning Laomedon de goden Apollo en Poseidon (Neptunus) de stadsmuren had laten bouwen.
Waarom is Troje door de Grieken verslagen, ingenomen en verwoest terwijl de Trojanen toch dezelfde goden kenden en vereerden? “Priamos”, zeggen ze [de heidenen] dan, “heeft moeten boeten voor het breken van een heilige belofte door zijn vader Laomedon.”
Is het dus waar dat die Laomedon Apollo en Neptunus als dagloners heeft ingehuurd? Volgens het verhaal heeft hij ze immers een loon beloofd en daarna die plechtige belofte gebroken. Ik kijk er wel van op dat Apollo, die toch een naam als voorspeller heeft, zo’n groot karwei heeft aangenomen zonder te weten dat Laomedon zijn belofte niet na zou komen.
Trouwens, het had ook Neptunus, zijn oom, broer van Jupiter en koning van de zee, niet misstaan te weten wat er ging gebeuren. Want Homerus – men zegt dat die dichter voor de stichting van Rome geleefd heeft – Homerus laat Neptunus een geweldige toekomst voorspellen voor de nakomelingen van Aeneas en van Aeneas stammen de stichters van Rome af.
Dat Romulus en Remus afstamden van Aeneas, is natuurlijk nergens bij Homerus te lezen. Het was echter een bekende mythe, die Augustinus bekend kan veronderstellen.
Heidens zelfbedrog
Volgens de dichter heeft hij Aeneas ook met een wolk meegenomen om hem niet door Achilles te laten doden, hoewel, zoals hij bij Vergilius bekent, “de eigenhandig gemaakte meinedige muren van Troje met de grond gelijk wilde maken”. Goden van dat kaliber dan, Neptunus en Apollo, zich er niet van bewust dat Laomedon hun loon zou weigeren, bouwden muren voor de Trojanen, voor niets, zelfs niet voor een bedankje!
Wat is ernstiger, in dat soort goden te geloven of bij dat soort goden vals te zweren? Laat hun vereerders dát maar eens uitzoeken. Homerus zelf immers nam dit ook niet voetstoots aan: hij laat Neptunus wel tegen, maar Apollo vóór de Trojanen vechten terwijl ze volgens het verhaal allebei door het verbreken van die heilige belofte geschoffeerd waren.
Laten ze [de heidenen] zich dan maar eens schamen zulke goden te vereren als ze die verhalen serieus nemen, zo niet, dan moeten ze de gebroken beloftes van Troje niet als reden aanvoeren.
Zoals ik al aangaf, schiet Augustinus een stroman omver. Hij schuift de heidenen een geloof in deze verhalen in de schoenen dat ze niet werkelijk hadden. Het is een polemische standaardtechniek: zoek een extreem standpunt, maak het belachelijk, en verdoezel dat het niet representatief is.
Augustinus in vertaling
Ik haalde dit citaat uit de vorig jaar verschenen Nederlandse vertaling van De civitate Dei, gemaakt door Chris Dijkhuis, die ik al eerder noemde. De civitate Dei (De stad van God) is een van de belangrijkste teksten uit de Oudheid, waarin Augustinus uitlegt dat er naast de Romeinse wereld van zijn gelovigen, waarin het draait om macht en eigenliefde, een meer deugdzame stad van God is, die uiteindelijk duurzamer is. Ik denk eerlijk gezegd dat als Augustinus het boek half zo lang had gemaakt, hij overtuigender was geweest. Hij is boos om zijns inziens onterechte kritiek, hij dramt en hij schiet stromannen omver.
Ik zou niemand de lectuur hebben aangeraden, tot ik de vertaling van Dijkhuis onder ogen kreeg. Niet alleen leest die prettig weg, hij biedt ook redelijk wat uitleg en heeft de tekst gestructureerd in de vorm van een leesrooster. Wie op 1 januari begint te lezen, heeft na twee jaar het werk uit, en begrijpt het dankzij de commentaren ook goed. Daarbij heeft Dijkhuis wel een selectie aangebracht, maar de gekozen vorm werkt. De collectie fragmenten doet, eh, wat denken aan een dagelijks blogstukje.
Aanbevolen. U leert Augustinus kennen als een mens: met scherpe observaties, betrokken bij andere mensen, betrokken bij de samenleving, kleingeestig en soms flauw. Kortom, Augustinus was een mens. Geen heilige. Dat wordt iemand immers doorgaans pas na zijn dood.
Niets menselijks is een heilige vreemd.
Toch fantastisch dat christenen elkaar nimmer beoorloogden en daarbij de allerhoogste aanriepen om de vijand te treffen. Die hypocrisie trof je gelukkig alleen bij die vermaledijde heidenen aan.