Een religieuze stroming in een uithoek van het Middellandse-Zee-gebied groeit uit tot de dominante religie van een imperium: de opkomst van het christendom is een van grote verhalen uit de Oudheid. Hierbij trekken twee vernieuwingen de aandacht. De eerste is het idee dat wie Christus vereerde, niet ook andere hemelse machten mocht vereren. In een wereld waarin iedereen zelf uitmaakte welke goden (meervoud) hij of zij vereerde, was dit ongebruikelijk. Nog eind vierde eeuw waren er mensen als generaal Bacurius, die in het ene gezelschap gebeden uitsprak voor Christus en in een ander gezelschap voor de oude goden. Dat was niet hypocriet, maar zoals het altijd was gegaan.
De tweede vernieuwing is de opvatting dat er één juiste manier zou bestaan om te denken over de goddelijkheid van Christus. Voor de Romeinen waren de bovennatuurlijke krachten alomtegenwoordig. De vraag op welke wijze iets of iemand goddelijk was, kwam daardoor niet meteen op. Die was meer iets voor filosofen. De andere Romeinen bekreunden zich meer om het volbrengen van de rituelen.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.