De lijdende dienstknecht

Petrus (Catacomben van Petrus en Marcellinus, Rome)

Zoals er discussie is over het auteurschap van de Brief van Jakobus, zo is er onenigheid over de Eerste brief van Petrus. De argumenten zijn grotendeels dezelfde. Vroege christelijke schrijvers meenden dat Simon Petrus de tekst had geschreven; moderne geleerden vinden het Grieks te goed voor een visser, waarbij de onuitgesproken hypothese is dat Galilese vissers alleen maar Aramees zouden spreken en geen talen zouden kunnen leren; andere moderne geleerden introduceren de hypothese dat de Silvanus die in 5.12 staat vermeld, de vertaler is geweest. Ik zal de kwestie laten rusten.

Plaatsvervangend lijden

Er is zoveel interessanters te vertellen, al zal het citaat u misschien treffen als wat zalverig. De auteur, die we maar Petrus zullen noemen, troost vervolgde christenen en schrijft:

Ook Christus heeft geleden, omwille van u, en heeft u daarmee een voorbeeld gegeven. Treed dus in de voetsporen van hem die geen enkele zonde beging en nooit bedrieglijke taal sprak. Hij werd gehoond en hoonde zelf niet, hij leed en dreigde niet, hij liet het oordeel over aan Hem die rechtvaardig oordeelt. Hij heeft onze zonden gedragen met zijn lichaam aan het kruishout, opdat wij, dood voor de zonde, rechtvaardig zouden leven. Door zijn striemen bent u genezen. Eens dwaalde u als schapen, nu bent u naar uw herder teruggekeerd, naar Hem die uw ziel behoedt. (1 Petrus 2.22-25; NBV21)

Lees verder “De lijdende dienstknecht”

Hollands joden en christenen (1)

Yosef Caro-synagoge, Safed: de Tien Geboden.

Er zijn drie visies op het jodendom zoals dat bestond toen de Tempel in Jeruzalem nog functioneerde. Zo is er de visie van christenen op de religieuze gebruiken en opvattingen in de wereld van Jezus. Doordat er zoveel christenen zijn is deze visie gangbaarder dan de visie van hedendaagse joden op de tempelcultus. Tot slot is er de visie van historici, die het Tempeljodendom bestuderen als iets dat op zichzelf interessant is en het niet willen zien als voorportaal tot het latere, rabbijnse jodendom of het christendom.

Deze visies zijn natuurlijk niet los van elkaar te zien. Het christelijke beeld van het antieke jodendom was deels gevormd door wat christenen ooit wisten over joden uit de eigen tijd. Het twintigste-eeuwse historisch onderzoek – met name dat naar de Dode Zee-rollen – heeft geholpen christelijke en joodse oordelen bij te stellen. Slechts weinig christenen zullen nu nog denken dat het Tempeljodendom verstard was en dat er met Jezus pas weer muziek in kwam. Er zullen ook maar weinig joden zijn die het christendom nog beschouwen als verwaterd jodendom. De meeste geïnteresseerden zijn zich er tegenwoordig wel van bewust dat de twee hedendaagse godsdiensten de afgelopen eeuwen nogal wat karikaturen van elkaar hebben geschetst.

Lees verder “Hollands joden en christenen (1)”

Monotheïsering

Pantheon, Hadrianus 118-125
Monotheïsme in het heidendom: het Pantheon, tempel voor het algoddelijke, in Rome

Zoals de trouwe lezers van deze kleine blog weten, ben ik momenteel bezig met een reeks over de vroege geschiedenis van het christendom, waarin ik inmiddels een aantal zaken heb behandeld. Eén daarvan is dat het jodendom weliswaar een monotheïstische norm had, maar in de dagelijkse praktijk open stond voor elementen uit andere religies. Verder wees ik erop dat ideeën over een tweede godheid weliswaar niet voldeden aan die norm, maar ook niet volstrekt marginaal waren. De positie van “tweede godheid” was aan het begin van de jaartelling een vacature en het was mogelijk die door een sterveling te laten vervullen: het is denkbaar dat de Zelfverheerlijkingshymne deze hemelse status toeschrijft aan de stichter van de sekte van de Dode Zee-rollen en Paulus schrijft in de Filippenzenbrief dat Jezus een naam krijgt, hoger dan alle andere namen, wat een aanduiding is van die tweede godheid.

Dit alles roept uiteraard de vraag op waarom christenen Jezus niet langer beschrijven als middelaarfiguur. In een Romeinse context zou Jezus typeren als Gods vizier – praetoriaans prefect desnoods – simpeler zijn geweest dan de complexe Drie-eenheid, waarin in Christus twee naturen samenkwamen. Niet alleen zou het idee van Christus als een lager soort hemeling makkelijker zijn geweest, het is ook beter in lijn met de Bijbel. In de woorden van Paulus: “Christus is het hoofd van iedere man, maar de man is het hoofd van de vrouw, en God het hoofd van Christus” (1 Korinthiërs 11.3). Het idee van een Drie-eenheid is onpraktisch, staat haaks op althans sommige Bijbelteksten en is dan ook een late ontwikkeling.

Lees verder “Monotheïsering”

Een naam boven alle namen

naam

Een tijdje geleden kondigde ik een reeks aan waarin ik zou uitleggen dat de opkomst van het (monotheïstische) christendom en de neergang van het (polytheïstische) heidendom minder eenvoudig in elkaar hebben gestoken dan men wel aanneemt. Door het overlijden van mijn vader heb ik wat onregelmatig geblogd en ben ik niet verder gekomen dan de constatering dat het jodendom, waaruit het christendom is voortgekomen, in de praktijk niet scherp was afgebakend van andere religies en daarenboven zélf ook de optie had van een tweede godheid. Die had dan namen als “de Uitverkorene”, “Mensenzoon”, “Michaël” (“wie is als God?”), “Metatron”, “Lichtvorst” of “Woord van God” en hoewel die namen verschillen, kwam het er, zo beschreef ik, steeds op neer dat God een soort vizier had die de wereld regeerde.

Henochitische literatuur

Dit was geen mainstream-jodendom, maar totaal obscuur was het ook niet: het is geattesteerd in het land van Israël én de Diaspora, in rabbijnse teksten én de Dode Zee-rollen. Eén van de plaatsen waarin het denkbeeld is gedocumenteerd, is de zogeheten Henochitische literatuur. In 3 Henoch ofwel Sefer Hechalot (“Het boek der hemelse paleizen) krijgt Metatron goddelijke gewaden te dragen, Gods kroon én de naam van God. Als “kleine JHWH” is hij degene die de wereld bestuurt.

Lees verder “Een naam boven alle namen”

Laatste loodjes

Schriftgeleerde met boekrol (Catacombe van Petrus en Marcellus, Rome)

Ik heb de laatste dagen fijn kunnen doorwerken aan Israël verdeeld. Van de negen hoofdstukken zijn er 8¾ af. Ook het nawerk (dat bestaat uit een appendix over de bronnen, een overzicht van toegankelijke vertalingen en wat dies meer zij) is gedaan en ik heb de hele tekst van 95000 woorden nog eens nagelezen om haar op te poetsen. In de Koninklijke Bibliotheek heb ik twee dagen lang noten zitten verifiëren. Het is ontzettend intensief en ontzettend bevredigend werk.

Ik heb altijd meelezers, waaronder twee oud-leraren Nederlands. Het is namelijk absolute dwaasheid te denken dat je zelf alle vergissingen, slordigheden, blunders en ondoordachte formuleringen herkent. De mensen die opmerken dat mijn journalistieke stukjes anders van toon zijn dan mijn boeken, hebben in de gaten wat die neerlandici vermogen.

Lees verder “Laatste loodjes”