Het lege graf

De martelares Vibia wordt het Paradijs binnengeleid (Hypogeum van Vibia, Rome)

Historici zijn simpele zielen. Ze willen alleen vaststellen wat er is gebeurd. Ze ontlenen daaraan geen inspiratie, ze voelen – althans professioneel – geen aandrang er een oordeel over te geven. Dat laten ze over aan anderen en die zijn niet zelden diepzinniger in hun analyse. Simpele historicus die ik ben, beperk ik me in mijn reeks over het Nieuwe Testament tot een enkele vraag: ik wil slechts weten wat er feitelijk is gebeurd, gezegd of gedacht. Daarvoor benut ik enkele ingeburgerde criteria die een zekere mate van objectiviteit moeten garanderen.

Criteria

Een daarvan is de meervoudige attestatie: als iets in één bron staat, is dat minder betrouwbaar dan als het in diverse onafhankelijke bronnen staat. Zo bezien is het lege graf een interessante kwestie, want het staat in twee bronnen: de evangeliën van Marcus en Johannes. (Matteüs en Lukas zijn afhankelijk van Marcus.) Twee is meer dan één, zou je denken, maar je wil toch eigenlijk meer vermeldingen zien. Vandaar dat ik het meestal typeer als het punt waar de historisch-kritische methode op zijn grenzen stuit.

Natuurlijk denken oudheidkundigen na over verbetering. Een van de benaderingen, momenteel te vinden in het oeuvre van bijvoorbeeld de Amerikaanse geleerde Dale Alison maar voorbereid in het Duitse onderzoek, is te kijken naar de richting waarin de traditie zich ontwikkelde. Ik raakte er onlangs over aan de praat met Gert Knepper, die weleens reageert op deze blog. Die had interessante dingen te zeggen over de historische vraag of Jezus’ graf leeg was.

De mal

De oudste bron waarover we beschikken – of beter: die we voldoende kunnen reconstrueren – is Q. Daaraan ontbreken Jezus’ levenseinde en graf. De brieven van Paulus, geschreven rond 50 na Chr., kennen ook geen leeg graf maar alleen een opstanding: hij en zijn corresponderen geloven dat Jezus is gestorven en opgestaan (1 Thessalonicenzen 4.14).

Net als in de Filippenzenbrief, waar ik al eens over blogde, gebruikt Paulus een ingeburgerde, met de doelgroep gedeelde formule. Anders gezegd, al in de jaren veertig gebruikte men ἀναστῆναι, “opstaan”, ter typering van de situatie na Jezus’ aardse bestaan.

Ook Daniël gebruikt dit werkwoord (althans in de door Paulus en de Thessalonicenzen gelezen Griekse versie): als de Mensenzoon het Laatste Oordeel velt, zullen de rechtvaardigen opstaan. Dit denkbeeld vinden we ook bij de farizeeën en eveneens in de henochitische literatuur:

De rechtvaardigen zullen opgewekt worden, opstaan (ἀναστῆναι) uit hun slaap en wandelen op de weg der gerechtigheid. (Brief van Henoch 92.3, tweede eeuw v.Chr.).

In 2 Makkabeeën wordt iemand, net als Jezus, doodgemarteld.

Toen zei hij: “De dood door mensenhanden wordt begerenswaardig door de hoop die God ons geeft: dat hij ons weer zal opwekken. Voor u echter zal er geen opstanding tot nieuw leven zijn.” (2 Makkabeeën 7.14: NBV21)

Dit betreft een opstanding in de wereld die zal komen, voorbehouden aan geloofsgetuigen, vóór alle gewone rechtvaardige mensen. (Wat “de wereld die zal komen” is, blijft in de joodse literatuur vaak onduidelijk, maar hier lijkt het een soort hemel te zijn.) Het idee dat martelaren onmiddellijk opstonden in een hemel, moet de mal zijn geweest waarin Jezus’ volgelingen hun eigen opvattingen vormden. Ze meenden dat hun messias was opgestaan. We vinden het denkbeeld ook in de zojuist genoemde passage uit de Filippenzenbrief en in Hebreeën 12.2. Dit zijn vroege teksten.

De uitgewerkte traditie

We treffen het idee dat een martelaar de anderen voorgaat naar een hemelse wereld eveneens aan in de Handelingen van de apostelen. Als omstanders Stefanus stenigen, ziet hij dat de eerder gemartelde Jezus al aan Gods rechterhand staat (7.55-56) en begrijpt hij dat dit ook zijn voorland is. Voor martelaren is de wereld die zal komen alvast geopend.

We herkennen het ook bij Paulus. Diens Christus Jezus is opgestaan en waarneembaar, maar lijkt (voor zover ik het overzien kan) geen deel te hebben aan de materiële wereld. Bij Paulus dus geen opmerkingen dat Jezus aanraakbaar is of gesprekken voert en later ten hemel vaart. In een al eerder besproken passage uit de Eerste brief aan de Korinthiërs somt Paulus op wie Jezus allemaal na zijn opwekking uit de dood hebben gezien: Petrus, de Twaalf, vijfhonderd broeders, Jakobus, de apostelen en hijzelf (15.5-8). Geen enkele vermelding is interpreteerbaar als bewijs van een opstanding in onze wereld. Alles is te lezen als verwijzing naar Jezus’ opstanding in de wereld die voor gewone rechtvaardigen nog zal komen. De hemelse Jezus lijkt alleen te zijn gezien als visioen.

Het lege graf

Toen ik de Handelingen noemde, liep ik wat vooruit op de richting waarin de traditie zich ontwikkelde. Met Paulus zijn we pas in de vroege jaren vijftig. Het Lege Graf staat voor het eerst vermeld in het Evangelie van Marcus. Europese onderzoekers dateren dat in de jaren zestig, Amerikaanse zelfs pas in de jaren zeventig. Dat is aan de late kant. Marcus 16 vertelt alleen dat enkele vrouwen het lichaam wilden gaan verzorgen, dat ze van een jongeling vernamen dat Jezus daar niet meer was, dat ze het advies kregen naar Galilea te gaan om Jezus daar te zien (!) en dat de vrouwen hierover zwegen.

Wellicht schreef Marcus dat laatste omdat hij moest verklaren waarom niemand het ooit eerder had gehad over een leeg graf. Dat was wel leeg, lijkt hij te zeggen, maar de vrouwen hadden erover gezwegen. Daarom weet Paulus ook niets van vrouwen die de opgestane als eerste hebben gezien. Rond het jaar 50 was dat idee er nog niet. Ik heb weleens geschreven dat Paulus, zijnde Paulus, geen plaats zag voor vrouwen in het Opstandingsverhaal, maar er zijn dus andere verklaringen.

Het idee van een leeg graf lag in de oude wereld redelijk voor de hand. Er waren soortgelijke claims over Romulus (lege troon) en Herakles (beenderen na de crematie niet gevonden): allebei stervelingen die in de hemel werden opgenomen. Bij Lukas is het verhaal over de Emmaüsgangers ingevoegd en bij Johannes is er een ontmoeting met Thomas, die wil controleren of Jezus werkelijk aanwezig is in de materiële wereld. Verhalen over een lichamelijke opstanding (en dus een leeg graf) maken een hemelvaartsverhaal noodzakelijk en dus vinden we dat aan het begin van de Handelingen.

Besluit

Tot zover deze reconstructie van de ontwikkeling van de traditie: eerst visioenen van Jezus in de wereld die zal komen, dan het Lege Graf bij Marcus, daarna verhalen over de materiële aanwezigheid van de opgestane Christus en tot slot een verhaal over de hemelvaart.

Ik wil nog wijzen op twee punten. Het eerste betreft de aanname dat het Evangelie van Johannes voor het lege graf teruggrijpt op een idee uit het Evangelie van Marcus. Dat is een hypothese, al valt daar best iets voor te zeggen. Johannes polemiseert immers zo nu en dan tegen zijn collega’s, bijvoorbeeld als hij schrijft dat Jezus’ zijn kruis zelf droeg en dat de drager dus niet, zoals de anderen schreven, Simon van Kyrene was. Johannes lijkt minimaal een van de drie andere evangeliën te hebben gekend. Dus ja, hij kan een idee aan Marcus hebben ontleend, maar het blijft hypothetisch.

Het tweede punt is: het is wellicht wat al te positivistisch om alleen te kijken naar wat we in de bronnen lezen. Het is in de Oudheid, waarin de meeste informatie mondeling werd doorgegeven, niet ondenkbaar dat iets nooit opgeschreven is geweest. Misschien was het graf dus (om welke reden dan ook) toch leeg en hoefde dat, omdat iedereen dat wist, niet genoteerd te worden. Ook dit is een hypothese waar iets voor valt te zeggen.

Hoe dit alles zich verhoudt tot het archeologische onderzoek onder de Grafbasiliek, met name de Syrische Kapel, is weer een andere vraag. Maar voor vandaag is dit wel genoeg.

Deel dit:

26 gedachtes over “Het lege graf

  1. Dirk Zwysen

    Pasen is een moeilijk onderwerp in de lessen godsdienst. Het is (voor mij toch, ik kan niet voor alle collega’s spreken) evident dat je als leerkracht niet zomaar beweert dat een dode weer tot leven kwam. Dus kies ik daarvoor de werkwijze die hierboven wordt aangehaald: dit is een verhaal dat verteld werd. Dan herhalen we die historische criteria nog eens (gêne, meervoudige attestatie). Ik kan me trouwens niet herinneren dat ik dit in mijn opleiding ben tegengekomen en het staat ook niet in de leerplannen, wat eigenlijk onbegrijpelijk is. We moeten kinderen leren een onderscheid te maken tussen feit en mening, maar besteden te weinig aandacht aan hulpmiddelen om dat te doen.
    We overlopen verschillende wijzen om met dit verhaal om te gaan: wegzetten als leugen, interpreteren als figuurlijk taalgebruik, letterlijk nemen of ook gewoon open laten en besluiten dat je niet weet wat er hier aan de hand was.
    Zalig Pasen!

    1. Robbert

      Je een na laatste zin begrijp ik niet, Dirk, het is immers een v e r h a a l dat verteld werd….

  2. In eerdere blogs is ook nog wel eens het criterium van de gêne genoemd. Dat alle evangelisten vrouwen opvoeren als de eerste getuigen van het lege graf, en niet – b.v. – Petrus is een ondersteuning dat dat zo was. En dan is er nog het gevolg: bij een zo groot gevolg moeten er ook omstandigheden zijn die daartoe hebben bijgedragen.
    Ik ben ervan overtuigd dat als er met Pasen helemaal niets gebeurd was, en niet tevens met Pinksteren, dat dan Jezus van Nazareth spoedig vergeten zou zijn.
    Ik wens een ieder een vrolijk Pasen.

    1. Robbert

      Natuurlijk is er bij Jezus’ volgelingen iets gebeurd. En bij de volgelingen van Boeddha, van Mohammed…

    2. FrankB

      Om DirkZ hierboven aan te halen (bepaald geen atheist zoals ik): er was iets aan de hand. Maar ik heb besloten “dat ik niet weet wat er hier aan de hand was”. Immers – “Marcus 16 vertelt ….. dat de vrouwen hierover zwegen.”
      Zeg het maar. Ik zwijg.

    3. Gert M. Knepper

      Het criterium van de gêne is in de oudste bron van het lege-grafverhaal, Markus 16: 1-8, niet van toepassing. Daar worden de vrouwen juist opgevoerd om te verklaren waarom het verhaal van het lege graf pas ca. een halve eeuw na dato bekend werd: die angsthazen hadden verzuimd het door te vertellen. Hun reactie is in geen enkel opzicht gênant (vandaar dat het criterium van de gêne hier ook niets oplevert), maar -in de opvatting van de Oudheid- volkomen geloofwaardig want stereotiep. En precies daardoor is die “vrouwelijke reactie” (voor de duidelijkheid: het is niet mijn opvatting, maar die van de auteur van het Markusevangelie) zo geschikt voor zijn literaire functie. De vrouwen functioneren niet als getuigen (er staat zelfs niet met zoveel woorden dat ze zien dat het graf leeg is): als er al een getuige is, is het de jongeman in z’n witte jurk. En ja: stellig is er met Pasen iets gebeurd. Maar met dat inzicht zijn we nog een heel eind verwijderd van de historiciteit van dames die een bezoek brachten aan een graf waar ze tot hun verbazing een engel tegenkwamen.

      1. Gert M. Knepper

        Laat ik niet overdrijven. Het verhaal van het lege graf duikt niet ‘pas ca. een halve eeuw’ na de vermeende dato op, maar na veertig jaar. Maar het belangrijkste is uiteraard dat voorafgaand aan dat verhaal ‘Jezus’ opstanding’ nog geen leeg graf nodig had.

        1. Ik vind dit een interssante bijdrage. Volgens Marcus 5 waren de dames wel het graf ingegaan, dus ze zullen heus wel gezien hebben dat Jezus daar niet meer was, en – wellicht ten overvloede – zegt de jongeling dat ook nog eens. Geen misverstand mogelijk: het graf was leeg. Het eindigt met dat ze niemand iets zeiden, maar hoe lang houdt een mens dat vol?
          Ik heb ook nog het waar-rook-is-moet-vuur-zijn criterium genoemd.
          Als er niks gebeurd was met Pasen dan hadden de discipelen hun oude leven weer opgenomen. Dat doen ze bij Johannes ook, ze gaan gewoon weer vissen. En nu hun leider was geëxecuteerd was er alle reden voor de volgelingen om zich gedeisd te houden. Zie Petrus: ik niet. Er is dus kennelijk iets gebeurd waardoor de discipelen naar buiten gingen treden. Als Christenen zijn wij dat de opstanding gaan noemen, want iets onbegrijpelijks wordt in bekende mallen gegoten, zoals Sara opmerkt. En daarna is er met Pinksteren nog iets gebeurd, waarvan we ook niet weten wat het “rein physikalisch war”, maar dat we de uitstorting van de heilige geest hebben genoemd, en dat als gevolg had dat het Jezus verhaal zich met explosieve snelheid door het Romeinse rijk verspreidde. Hoe het verhaal in Syrie, in Egypte, in Rome, in Mesopotamie terecht is gekomen: er is niets over bekend. Maar het was er wel en al heel snel.

          1. Robbert

            Er is iets gebeurd in hun hoofd, Melis, in de hersenen van de volgelingen, inderdaad, noem het begeestering… En ja, waarom de ene messias meer succes heeft dan een andere??

  3. Sara

    Het schijnt dat bisschop Anatolius in de derde eeuw het Paasfestival en/of in ieder geval de datum voor Paaszondag heeft ingesteld. Hij baseerde zijn berekeningen voor de juiste datum op de posities van de zon en de maan gedurende de lente-equinox.
    Heidense tradities wisten dat natuurlijk al veel eerder.
    In de Perzische Avesta (orale traditie vanaf 2000 vC) wordt het beeld geschetst van de god Mithra (mitra- betekent verbond/convenant) die ter dood werd gebracht via kruisiging . Zijn armen horizontaal uitgestrekt haar de oneindigheid. Zijn lijden wordt beschouwd als een daad van verlossing en zijn wederopstanding werd gevierd met de priesters die uitriepen: “Hij is opgestaan”. Met Pasen gebeurt dat nog steeds in de Oost Orthodoxe Kerk met priesters die uitroepen: “Hij is opgestaan.

    1. Fried Deelen

      En weer moet ik andere wegen bewandelen dan Sara. Over de paasdatum verschilden Jezus’ volgelingen in de tweede eeuw van mening. De oudste traditie is dat die gevierd werd op 14 Nisan, wat als ik het goed begrijp het begin van Pesach is. Een latere traditie wilde het vieren op een dag des Heren, wat dan de eerste zondag na de eerste volle maan na 21 maart werd. JL had het er eens over (24 maart 2019, ik pretendeer niet het hele verhaal te begrijpen). Uiteindelijk koos het Concilie van Nicea 325 voor het tweede.
      Laten we dit topic nou niet verrommelen met Mitras-parallellen. Geen zich respecterend wetenschapper verdedigt die negentiende eeuwse bedenksels nog. Men kan op de blog van Roger Pearse naar de Mithras papers zoeken -enige vasthoudendheid is vereist want het staat niet allemaal keurig bij elkaar. Het vroege christendom kan wel eens ooit iets uit het heidendom (uit het oude Mediterraanse polytheisme, zo men wil) overgenomen hebben, maar komt er zeker niet uit voort.
      Een fijne Pesach – Pasen verder!

      1. Sara

        Even ter verduidelijking: ik had het niet over de Romeinse Mithras, maar over de Vedische Mitra en de Perzische Mithra. Min of meer drie verschillende godheden, hoewel er tussen de drie een aantal overeenkomsten zijn.
        Nergens heb ik gezegd dat het Christendom uit het Mithraisme voortgekomen zou zijn. Wel is opvallend dat er ook hier overeenkomsten zijn, die op zich nog niets bewijzen. Feit is wel dat het Mithraisme door het Christendom bestreden is.
        Met negentiende-eeuwers bedoelt u wellicht Charles Dupuis? Die van de mythische Jezus theorie? Heb ik niet gelezen en dus ook geen oordeel over.

        Op World History Encyclopedia staat een m.i. goed artikel over Mithra.

      1. Ben Spaans

        Mitra is zeker niet noodzakelijkerwijs hetzelfde als Mithras.
        Desalniettemin is er niets zinvols te vinden over een kruisiging van de Iraanse god Mitra https://en.m.wikipedia.org/wiki/Mithra
        Een losse flodder op het Web noemt nog een kruisiging van Zoroaster, al even vaag.

        In wat we denken te weten van de Mithras-cultus in het Roneinse rijk lijkt er ook geen sprake van een Mithras die wordt gedood en/of zichzelf opoffert, hoogstens doodt deze een stier en dat is misschien eerder astrologisch bedoelt, kortom vaagheid alom.

      2. Sara

        Als ik me goed herinner kwam ik via David Ulansey’s boek The origins of the Mithraic mysteries op het spoor.
        Het boek heb ik zelf niet meer, maar zal proberen e.e.a. te achterhalen.

  4. Gert M. Knepper

    Wat u , hr. Melissen, doet heet ‘historiseren’. De dames ‘zullen heus wel gezien hebben dat Jezus daar niet meer was en -wellicht ten overvloede- zegt de jongeling dat ook nog eens”. Maar we analyseren hier geen historische gebeurtenis, maar een tekst. De vraag is niet of de dames zagen dat Jezus daar niet meer was (want of er überhaupt dames in het spel waren moeten we juist nog aantonen) maar of Markus binnen zijn verhaal bedoelt (of impliceert) dat ze dat zagen. Die vraag is niet zomaar te beantwoorden, en in elk geval zegt Markus niet met zoveel woorden dat het graf leeg was. Dat is op z’n minst opvallend en vereist dus een verklaring, zeker waar de verteller alwetend is. Die verteller lijkt ons veeleer op het hart te willen drukken dat we moeten gelóven dat het graf leeg was, ook al heeft geen sterveling dat gezien. Ook uw opmerking: ‘het eindigt dat ze niets vertellen, maar hoe lang houdt een mens dat vol?’ is weliswaar begrijpelijk vanuit historiserend perspectief, maar het bestaansrecht van dat perspectief (‘Dit is een verslag van een historische gebeurtenis’) zal toch echt eerst moeten worden aangetoond. Uw ‘waar-rook-is-is-vuur-criterium’ schenkt per definitie aan ieder bestaand verhaal een historische basis – en wordt derhalve in de historische wetenschap onbruikbaar geacht: een verhaal is niet historisch betrouwbaar omdat het als verhaal bestaat: daar is meer voor nodig. Vooralsnog moeten we het doen met wat Markus schrijft ), en dat is er precies het tegendeel van dat de dames na een tijdje gingen rondbazuinen wat ze hadden gezien: volgens Markus deden ze dat juist níet.
    Maar we kunnen het er gelukkig wél over eens zijn, dat er niet al te lang na Jezus’ dood iets gebeurd zal zijn ‘waardoor de discipelen naar buiten gingen treden’. Alleen al het feit dat de lege-grafverhalen in strijd zijn met de oudst traceerbare opvatting van de belijdenis ‘Jezus is opgestaan’ maakt de historiciteit van die verhalen ongeloofwaardig. Waarschijnlijker, én in overeenstemming met de oudste naspeurbare betekenis van ‘Jezus is opgestaan’ is, dat Petrus en vervolgens ook anderen visionaire ervaringen hebben gehad waarbij ze Jezus in de hemel “zagen”. Binnen de hun ter beschikking staande joodse traditie kon dat niets anders betekenen dan dat hij was opgestaan. Dat er veertig jaar later een lege-grafverhaal moesten komen was een onvermijdelijke aanpassing aan een nieuwe context, de hellenistische. Daar vereiste de belijdenis ‘Jezus is opgewekt’ een leeg graf om geaccepteerd te worden. Dat is aardig gelukt.
    Pinksteren is een verhaal apart. We hebben er slechts één bron voor (de auteur van Lukas/Handelingen) en dat is dus al problematisch. Ik behoor tot nieuwtestamentici die denken dat dat Pinksterverhaal een narratieve uitwerking is van de 500 mensen die Paulus in 1 Korinthiërs 15 (5-8) noemt als getuigen van Jezus’ opstanding; het Pinksterverhaal is van origine dus eveneens een opstandingsverhaal. Maar goed, hoe dat precies zit horen we over 50 dagen wel van Jona.

  5. Dirk Zwysen

    Ik hoor wel eens christenen, maar eveneens atheïsten, beweren dat het christendom staat of valt met het letterlijk lege graf en dat een vondst van Jezus’ beenderen (hoe we die ook zouden kunnen determineren) het geloof een mokerslag zou toebrengen. Niet voor mij alleszins.
    Het belang van Pasen is de opstanding van een idee, een boodschap. Het is het falen van onrecht, geweld en dood. Dat die opstanding heeft plaatsgevonden in de hoofden van de leerlingen in plaats van in een rotsgraf doet er niet toe. Voor een christen speelt God daar een rol, net als bij Pinksteren, waar ik voor alle duidelijkheid ook geen vurige tongen veronderstel. Het beeld van wind voor God ( in zijn hoedanigheid als Heilige Geest) is ook voor kinderen heel begrijpelijk. Je ziet de wind zelf niet, maar hij zet wel vanalles in beweging.
    Ik was op Goede Vrijdag in de Antwerpse kathedraal voor een uitvoering van de Johannes-Passie. Het slotkoraal drukt daar ook de hoop op een persoonlijke opstanding uit. Ook dat is voor veel christenen een deel van de boodschap van Pasen. Dat niet enkel ideeën, maar ook mensen mogen hopen dat de dood niet het laatste woord krijgt.
    Uiteraard is het ook gewoon mogelijk en misschien zelfs waarschijnlijker dat hier enkel menselijke psychologie en zelfbegoocheling speelt, en als mijn tijd gekomen is, dan is the joke on me. Maar dan ga ik er ook niet meer van wakker liggen. Dat doe ik nu gelukkig ook al niet.

    1. Hallo Dirk,
      Het lege graf is geen geloofspunt, het lijden is dat wel. Dus een leeg graf zou mij niets uitmaken, een gemiste kruisiging wel.
      Wat atheïsten vinden van een religie is voor mij persoonlijk volslagen onbelangrijk – je gelooft het of je gelooft het niet, de rest doet er niet toe.

  6. “Simpele historicus die ik ben, beperk ik me in mijn reeks over het Nieuwe Testament tot een enkele vraag: ik wil slechts weten wat er feitelijk is gebeurd, gezegd of gedacht. ”

    Als historicus weet je dat dit onmogelijk vast te stellen is. Je zoekt als historicus naar bronnen – de oudste, de meest uitgebreide, de onderlinge relatie tussen oudere en latere bronnen.

    “Alles is te lezen als verwijzing naar Jezus’ opstanding in de wereld die voor gewone rechtvaardigen nog zal komen. De hemelse Jezus lijkt alleen te zijn gezien als visioen.”

    Goed dat je ‘lijkt’ gebruikt, want het is een interpretatie. Paulus’ woorden kunnen net zo goed gelezen worden als een opsomming van mensen die Jezus daadwerkelijk ontmoet hebben zoals in andere evangeliën beschreven werd.

    “Daarom weet Paulus ook niets van vrouwen die de opgestane als eerste hebben gezien. Rond het jaar 50 was dat idee er nog niet.”

    Dit kun je daarom ook niet zo stellig schrijven, want (zoals je al schreef) bestaan er meer uitleggingen voor Paulus’ zwijgen.

    Dit schrijf is als historicus, niet als gelovige. Want als je de lijn van je bronnen écht doortrekt naar Q is Jezus ook niet gekruisigd en is dat ook later toegevoegd.

    1. Gert M. Knepper

      Hallo Robert, je spreekt Jona aan, maar ik kan het niet laten me even tussen jullie te wurmen.
      Je schrijft:
      “Paulus’ woorden kunnen net zo goed gelezen worden als een opsomming van mensen die Jezus daadwerkelijk ontmoet hebben zoals in andere evangeliën beschreven werd.”
      Zeker kan dat – maar de vraag is of het wetenschappelijk mag. Met dat woordje “andere” (evangeliën) geef je al aan dat je Paulus woorden dan interpreteert vanuit het latere referentiekader van de evangeliën, d.w.z. zoals men dat één a twee generaties later zou gaan doen. Wie dat doet moet inderdaad concluderen dat Paulus “zwijgt” over vrouwen die een leeg graf ontdekten en vervolgens gesprekken met de weer tot leven gekomen Jezus voerden (evenals hij “zwijgt” over de maagdelijke geboorte van Jezus, of de Hemelvaart). Maar wetenschappelijk deugt zo’n benadering niet; wie beweert dat Paulus “zwijgt” moet aantonen dat hij bewust z’n mond hield. Om te weten wat Paulus bedoelde met het woordje ‘opstanding’ moeten we beginnen bij enerzijds zijn eigen geschriften, en anderzijds bij de traditie waarin hij stond; een traditie die hij zelf adresseert en die terug gaat tot de periode vlak na Jezus’ dood. Noch in Paulus eigen geschriften noch in de traditie die hij kreeg en doorgeeft vinden we een spoortje van een lege-grafverhaal met lijk-dat-weer-tot-leven was-gekomen, en evenmin ook maar ergens een spoortje van een Jezus die na zijn opstanding nog even op aarde verbleef om daarna ten hemel te varen. Dat past wél naadloos bij wat we kennen als een gangbare joodse opvatting over de opstanding van geloofsmartelaren: die stonden op in de hemel, met een ander lichaam dan hun aardse, hun aardse lichaam verging in het graf. Dat is precies wat Paulus ook betoogt – maar dat is dus een nogal andere vormgeving van het begrip ’opstanding’ dan we later bij de evangelisten tegenkomen: daar verlaat een voormalig dood lichaam het graf en houdt gesprekken met allerhande lieden. De historicus kan slechts constateren dat wat en hoe Paulus schrijft over Jezus’ ‘opstanding volkomen overeenkomt met de oudst traceerbare, joodse, opvatting over de opstanding van Jezus; een opvatting die die trouwens ook in andere NT-geschriften zoals de Brief aan de Hebreeën aantreffen). De aanzienlijk later opduikende evangelieverhalen met het lege graf bieden gaan uit van een heel ander opstandingsbegrip. Een verklaring voor dat verschil is niet moeilijk te geven: die evangelieverhalen moesten functioneren in een veranderde context, waar voor geloof in zo iets als ‘opstanding’ een leeg graf nodig was.
      Voeg daarbij dat we in het lege-graf-verhaal in z’n oudste versie (bij Markus dus) nog een soort tussenoplossing tussen de oude en de nieuwe opstandingsvoorstelling aantreffen: Daar zien de vrouwen nog niet expliciet een leeg graf en al helemaal geen sprekende Jezus. Ze schrikken slechts van een engel die beweert dat het graf leeg is, dat Jezus is opgestaan en in Galilea gezien zal kunnen worden; vervolgens vertellen die vrouwen hun verhaal niet verder. Dat ze het niet verder vertellen (Jona zei het al) is gemakkelijk te begrijpen als een wat onbeholpen verontschuldiging van Markus voor het feit dat het lege-graf-verhaal pas zo laat opduikt. En dat de leerlingen Jezus in Galilea zullen “zien” (en niet bijv. “ontmoeten”) is exact de traditionele visioensterminologie, die bijv. ook Paulus hanteert. Pas bij Mattheüs, Lukas en Johannes barsten de verhalen over ontmoetingen met (en dus niet slechts het zien van) de opgestane Jezus op aarde los. Maar dan zijn we inmiddels al een paar generaties verder dan die vermeende gebeurtenissen.
      Ten slotte, je schrijft: “(…) als je de lijn van je bronnen écht doortrekt naar Q is Jezus ook niet gekruisigd en is dat ook later toegevoegd.”
      Dat is onjuist, maar ik begrijp wat je bedoelt. Jona schreef: “De oudste bron waarover we beschikken – of beter: die we voldoende kunnen reconstrueren – is Q. Daaraan ontbreken Jezus’ levenseinde en graf.” Dat klopt, maar dat Jezus’ levenseinde en graf in Q ontbreken is op zich niet vreemd. Q moet gefunctioneerd hebben in een omgeving waarin Jezus belangrijk werd geacht om wat hij had gezegd, niet om wat hij had gedaan (of om wat er rond of met hem gebeurd was.) Op basis van Q alleen zouden we inderdaad het levenseinde van Jezus niet kunnen reconstrueren (laat staan een opstanding). Maar voor de goede verstaander moet volstrekt duidelijk geweest zijn waarop Q hintte met ‘Wie niet zijn kruis op zich neemt en mij volgt, is mij niet waard” (Mat. 10.38 / Lk. 14.27). We mogen dus veronderstellen dat Jezus’ kruisiging bij het Q-publiek bekend was, dit uiteraard nog afgezien van het gewicht van het meervoudige en vroege getuigenis (de talrijke onderling onafhankelijke bronnen) die Jezus’ kruisiging vermelden. Dat ligt bij de lege-graf-verhalen heel anders: daar hebben we maar één, of hoogstens (maar dat denk ik niet) twee, late, bron(nen) voor.

Reacties zijn gesloten.