Gisteren was het 2345 jaar geleden dat Alexander de Grote in Babylon overleed. De gebeurtenis markeert het begin van een deprimerende reeks burgeroorlogen waarover ik al eens blogde. Ze markeert echter tevens het einde van de historische belangstelling voor Mesopotamië. Althans in het Engelse taalgebied. Een voorbeeld is de Routledge History of the Ancient World. Amélie Kuhrt beëindigt haar geschiedenis van het Nabije Oosten in 330 v.Chr. en het boek van Graham Shipley over het hellenisme laat Mesopotamië, de Iraanse hoogvlakte en Baktrië onbehandeld. Als we de Engelstalige oudhistorici mogen geloven, gebeurde er na 11 juni 323 v.Chr. niets in wat nu Irak heet.
Dat is natuurlijk onzin en gelukkig is er ook literatuur die wetenschappelijk is, zoals het onlangs verschenen La Babylonie hellénistique van Laetitia Graslin-Thomé e.a. Het betreft een collectie vertaalde bronnen over Irak in de hellenistische tijd, met zeer uitgebreid commentaar.
Het Romeins klimaatoptimum maakte de bewoning van de woestijn mogelijk. Dit is het badhuis van Bu Njem. Uit ostraca weten we dat er zelfs genoeg hout was om het warm te stoken.
Al ruim twee jaar schrijf ik elke week een stukje over de laatste druk van het handboek waaruit ik ooit oude geschiedenis leerde, Een kennismaking met de oude wereld van De Blois en Van der Spek. Dat doe ik niet om de auteurs de levieten te lezen, maar om te kijken of mijn kennis in de pas loopt met recente inzichten. Ik schrijf dan meestal over zaken die de auteurs, een handboek zijnde een handboek, moeten overslaan of vereenvoudigen. Feitelijk verken ik de stof van het werkcollege naast het handboekcollege, waarbij de docenten de complexiteit uitleggen. Soms denk ik echter: dit moet echt anders. Zoals nu. Een van de grote innovaties van de eenentwintigste eeuw ontbreekt: de klimaatwetenschap. Ik lees broksgewijs en kan iets over het hoofd zien, maar het Romeins klimaatoptimum lijkt onvermeld te zijn.
Wetenschapsleer voor eerstejaars
Verplaats u even in de eerstejaarsstudent voor wie het handboek is bedoeld. Die leert bij de colleges wetenschapsleer dat onderzoekers werken met data – denk aan opgravingen, denk aan tekstuitgaven – maar dat patronen niet spontaan zichtbaar worden. Die herken je pas als je een vraag gaat stellen en die vraag is een reactie op de actualiteit. Vandaar het hoge in-de-Oudheid-hadden-ze-ook-gehalte van mijn vak: terwijl de huidige onderzoekers kijken naar ecologische en klimatologische kwesties, keken ze in de jaren negentig naar globalisering en wereldgeschiedenis, was in de jaren tachtig gender een populair onderwerp en was er in de jaren zeventig aandacht voor de sociale en economische verhoudingen. Je vertrekpositie verandert voortdurend. En dus verandert ook de Oudheid voortdurend.
[Dit is het tweede van vier stukjes over Alexander de Grote. Het eerste vindt u hier en een poging de veroveringstocht te contextualiseren vindt u daar.]
In de zomer van 331 v.Chr. staken de Macedoniërs de Eufraat over. Ze zouden, net als Xenofon, hebben willen oprukken langs die rivier richting Babylon, maar de Perzische bevelhebber Mazaios wachtte hun op. Dat dwong hen tot een noordelijker route, die hen bracht naar de vlakte ten oosten van de Tigris. Bij Gaugamela wachtte Darius III Codomannus Alexander op. Helaas voor de Perzische koning was er een maansverduistering, en de voortekenen waren uiterst ongunstig: precies dit voorteken voorspelde een nederlaag voor de heerser van Babylonië en Perzië, plus een succesvolle, achtjarige heerschappij voor een indringer uit het westen. Dit bleek een self-fulfilling prophecy: de enige contemporaine bron waarover we beschikken, de Babylonische Astronomische Dagboeken, vermeldt hoe Darius’ mannen hun koning in de steek lieten.
Het Astronomische Dagboek dat de slag bij Gaugamela vermeldt (British Museum, Londen)
Ik liet u gisteren achter met de vraag wat er bij Gaugamela gebeurd kon zijn. Vast staat alleen dat de Macedonische koning Alexander de Grote er zijn Perzische collega Darius III Codomannus versloeg. Het gevecht voltrok zich in een stofwolk. Daarom kunnen we moeilijk kiezen tussen de twee bronnen die we hebben. De ene bron, Arrianus, beweert dat Darius als eerste op de vlucht sloeg en zijn leger meesleepte; de andere bron, Diodoros, meent dat de Perzische vleugels desintegreerden en dat Darius als laatste het slagveld verliet. Op basis van deze bronnen kunnen we niet bepalen wat er gebeurde. Gelukkig is er meer.
Het Astronomische Dagboek
Het is waarschijnlijk gegaan zoals Diodoros zegt. Dat valt af te leiden uit een Babylonisch kleitablet in het British Museum. Voor de liefhebbers: het Astronomische Dagboek van AD -330, obv. 14-18. (“AD -330” is astronomenjargon voor 331 v.Chr. en obv. staat voor de voorkant.)
De Macedoniërs bivakkeerden tegenover de koning (Darius). Op de ochtend van de vierentwintigste van de maand ululu (1 oktober) richtte de koning van de wereld (Alexander) zijn standaard op … De legers bestreden elkaar en een zware nederlaag werd toegebracht aan de troepen van de koning. De troepen verlieten de koning (Darius) en keerden terug naar hun steden; ze vluchtten naar de landen in het oosten.
De woorden “koning van de wereld” vormen de vertaling van Alexanders titel “koning van Azië”, een begrip dat de Babylonische klerken niets zei. Het gebruik ervan bewijst dat degene die dit opschreef de officiële Macedonische lezing van de veldslag kende. Hij liet zich echter niet op de mouw liet spelden dat Darius als een lafaard was gevlucht. Duizenden overlevenden van de veldslag hadden in Babylon iets anders verteld.
Voortekens
Het was namelijk geen schande toe te geven dat men was gevlucht. Uit andere delen van dit kleitablet valt de reden van de Perzische demoralisering af te leiden: een reeks voortekens. Eén daarvan was de maansverduistering op 13 ululu ofwel 20 september. De verklaring van dat voorteken is bekend uit het oud-oosterse voortekenhandboek, dat is overgeleverd op een reeks kleitabletten uit het drie eeuwen eerder verwoeste Nineveh:
Als op de dertiende of veertiende ululu de maan wordt verduisterd, de wake voorbijgaat en het donker blijft, de omtrekken van de maan donker zijn als lapis lazuli, ze verduisterd is tot aan haar middelpunt en haar westelijke kwadrant bedekt is, de westenwind waait, de hemel donker blijft en het licht bedekt is, dan zal de zoon van de koning een reinigingsritueel ondergaan voor de troon, maar hij zal de troon niet bestijgen. Een indringer zal een inval doen met de vorsten uit het westen; acht jaar zal hij het koningschap uitoefenen … een vijandelijk leger zal hij overwinnen; er zal overvloed en rijkdom op zijn weg zijn; hij zal voortdurend zijn vijand achtervolgen, en zijn voorspoed zal geen einde kennen.
Vanzelfsprekend herkende u het 29e Ahû-tablet van Enuma Anu Enlil obv. 59-61; de vertaling is van Bert van der Spek. Samenvatting: het zag er slecht uit voor Darius. Zijn zoon zou hem niet opvolgen. Zijn vijand mocht rekenen op acht jaar voorspoed.
Wat gebeurde er nou?
Dit soort voorspellingen waren geen geheim. En ze werkten als self-fulfilling prophecy. De aankondiging moet de soldaten in Darius’ leger van elk zelfvertrouwen hebben beroofd, want ook al kenden ze de finesses der astrologie niet, het was algemeen bekend dat een maansverduistering weinig goeds voor voorspelde voor hun koning. Toen de slag bij Gaugamela eenmaal was begonnen, lieten ze hun vorst dus in de steek.
Voorbeeld van een Astronomisch Dagboek. Op dit tablet staat de Komeet van Halley vermeld, die in 164 v.Chr. zichtbaar was (British Museum, Londen)
Mesopotamische historiografische documenten zijn niet zo makkelijk te lezen als de Griekse en Romeinse. Sinds de Renaissance hebben Europese historici hun teksten immers gemodelleerd op klassieke voorbeelden, zodat we het (niet zelden valse) gevoel hebben Griekse en Romeinse teksten te begrijpen. Toch heeft het zin eens te kijken naar de Mesopotamische historiografische teksten, die méér hebben te bieden dan informatie over lang vergeten gebeurtenissen. De Mesopotamische kronieken en hun voorstadium, de Astronomische Dagboeken, vertegenwoordigen een vroege aanzet tot wetenschappelijk denken. Daarover nu twee blogstukjes.
Maar eerst het begin. In het begin schiepen de goden de hemel en de aarde. Ze bouwden hun hemelse paleizen, regelden de kalender en schiepen de sterren, de zon en de maan. Vervolgens bouwden ze een stad om het Nieuwjaarsfeest vieren: Babylon, het fundament van de hemel op aarde. En tot slot schiepen de goden mannen en vrouwen, opdat die het land zouden bewerken en het voedsel produceren dat ze offerden aan hun scheppers. Lees verder “De Babylonische Astronomische Dagboeken”→
Alexander als wereldheerser (Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, Brussel)
[Het is vandaag op de kop af 2336 jaar geleden dat in Babylon Alexander de Grote stierf. Alle reden om een oud artikel over de grote veroveraar, ooit verschenen in Spiegel Historiael, online te plaatsen. Hier is het slot. Deel een was hier.]
Wat te maken van deze gebeurtenis? Om te beginnen is het geruststellend dat we drie bronnen hebben, die elkaar weliswaar hier en daar tegenspreken, maar op het belangrijkste punt overeenstemmen. We hebben drie onafhankelijke getuigen die beweren dat een gevangene op de troon ging zitten, dat hij werd terechtgesteld en dat Alexander vervolgens geëmotioneerd was. We kunnen de mysterieuze gebeurtenis niet met absolute zekerheid interpreteren, maar Ptolemaios’ verslag biedt een belangrijke aanwijzing.
[Het is vandaag op de kop af 2336 jaar geleden dat in Babylon Alexander de Grote stierf. Alle reden om een oud artikel over de grote veroveraar, ooit verschenen in Spiegel Historiael, online te plaatsen. Vandaag dus, in vijf afleveringen. Deel een was hier.]
Gelukkig wisten de chaldeeën ook wat hun koning moest doen om te voorkomen dat het onheil hem zou treffen. Zoals gezegd kon de oppergod Marduk Alexander met goed fatsoen niet met onheil slaan als de vorst de tempeltoren Etemenanki zou restaureren. Hoewel de historicus Arrianus anders beweert en de chaldeeën van bouwfraude beticht, was wel degelijk gewerkt aan de toren. Momenteel zijn drie kleitabletten bekend die het ongelijk van Arrianus bewijzen en de chaldeeën rehabiliteren.
Het gaat om bankafschriften – misschien niet de meest literaire vorm van historische informatie maar wel een buitengewoon nuttige. Hieruit blijkt dat in januari 325 ene Rumahat-Bel een som overmaakte waarmee 31 arbeiders een maand aan het werk konden worden gezet. Twee jaar daarvoor had de Babyloniër Iddin-Bel, zoon van Bagaparta (een Perzische naam), een bedrag gestort namens zijn zonen, waarvan er een wordt aangeduid als “de perkamentschrijver van Theodosios”, een Griek. Dit is een leuke illustratie van het internationale karakter van het heiligdom en we mogen aannemen dat in Babylon mensen van diverse etnische en religieuze groepen deelnamen aan elkaars feesten. Een derde donateur heet Baruqa, wat sterk doet vermoeden dat het gaat om een Jood met de naam Baruch.
Niet veel later, vermoedelijk in mei, vond een vreemde gebeurtenis plaats, waarvan drie Griekse auteurs verslag doen. Weliswaar leefden Diodoros, Arrianus en Ploutarchos eeuwen later, maar het kan worden bewezen dat hun beschrijvingen teruggaan op de verhalen van drie officieren die in mei 323 in Babylon verbleven: Kleitarchos, Aristoboulos en Ptolemaios. Over de eerste twee is vrij weinig bekend, maar de laatste behoorde tot de vriendenkring van Alexander en zou het na diens dood nog brengen tot farao van Egypte. De drie schrijvers spreken elkaar in de details tegen, maar de hoofdlijn is duidelijk.
Op een dag verliet Alexander zijn troon en liet zijn mantel liggen. Volgens Diodoros/Kleitarchos deed hij dat om zich te laten masseren, volgens Ploutarchos/Ptolemaios ging hij sporten, volgens Arrianus/Aristoboulos nam de koning een militaire parade af.
Over het vervolg zijn de drie bronnen het eens. Een ontsnapte gevangene wist het paleis binnen te dringen, trok de koninklijke mantel aan, zette de diadeem op het hoofd en nam zwijgend plaats op de troon. Toen hem werd gevraagd wat dit te betekenen had, gaf hij geen antwoord (volgens Kleitarchos en Aristoboulos) of zei hij dat een Griek was die Dionysios heette en zojuist door de oppergod was vrijgelaten (volgens Ptolemaios). Alexander raadpleegde zijn zieners, die het als een zeer slecht voorteken beschouwden dat iemand de koning op zijn troon verving, en Alexander daarom, zoals Diodoros schrijft, “adviseerden de man ter dood te brengen, opdat het voorspelde onheil op hem zou worden afgewenteld”.
Diodoros vervolgt met een opmerking dat Alexander later zeer hoog opgaf van de vaardigheden van de chaldeeën en kwaad was op de filosofen die hem hadden overreed naar Babylon te gaan. Ptolemaios rondt zijn verhaal af met de ontroerende opmerking dat de koning “gedeprimeerd bleef, geen vertrouwen in de goden meer had en zich achterdochtig tegenover zijn vrienden gedroeg”. Het moet voor die vrienden moeilijk zijn geweest te zien dat Alexander onder groot verdriet gebukt ging zonder dat ze in staat waren hem te troosten.
[wordt om drie uur nog een keer vervolgd, en u weet al hoe het afloopt]
[Het is vandaag op de kop af 2336 jaar geleden dat in Babylon Alexander de Grote stierf. Alle reden om een oud artikel over de grote veroveraar, ooit verschenen in Spiegel Historiael, online te plaatsen. Vandaag dus, in vijf afleveringen. Deel een was hier.]
Zoals zo vele volken meenden de Babyloniërs dat de goden hun wensen kenbaar maakten aan de stervelingen door tekens aan de hemel. In de Oudheid golden zons- en maansverduisteringen overal als aanwijzingen dat er iets fataals stond te gebeuren. In Babylon was de bestudering van de hemelse omina opgedragen aan tempelfunctionarissen wier titel we zouden kunnen vertalen als “schrijvers van de Hemelboeken”. Daarin stonden de voortekens, hun betekenis en de tegenmaatregelen vermeld. De eerste wetenschappelijke uitgave van deze kleitabletten dateert uit de jaren negentig.
Het Astronomische Dagboek dat de slag bij Gaugamela vermeldt (British Museum, Londen)
[Het is vandaag op de kop af 2336 jaar geleden dat in Babylon Alexander de Grote stierf. Alle reden om een oud artikel over de grote veroveraar, ooit verschenen in Spiegel Historiael, online te plaatsen. Vandaag dus, in vijf afleveringen. Deel een was hier.]
Alexander schrok van de door Bel-apla-ddin gedane doodsaankondiging. De Babyloniër behoorde tot de chaldeeën, het college van astronomen dat de hemelse voortekens bestudeerde, vorsten waarschuwde voor dreigend onheil en adviseerde over offers waarmee de goddelijke toorn tot bedaren kon worden gebracht. In 331 hadden ze accuraat voorspeld dat Alexander Babylon zou veroveren en sindsdien hechtte de koning grote waarde aan hun voorspellingen.
[Het is vandaag op de kop af 2336 jaar geleden dat in Babylon Alexander de Grote stierf. Alle reden om een oud artikel over de grote veroveraar, ooit verschenen in Spiegel Historiael, online te plaatsen. Vandaag dus, in vijf afleveringen.]
In het najaar van 331 v.Chr. veroverde Alexander de Grote de grote stad Babylon; in het voorjaar van 323 keerde hij er terug. In de tussentijd was veel gebeurd. De koning van Macedonië had zich een weg door het Zagrosgebergte gebaand en de Perzische hoofdstad Persepolis verwoest, had de Perzische koning Darius III de dood ingejaagd en afgerekend met het laatste verzet in Iran en Oezbekistan. Zijn soldaten hadden de Punjab onderworpen, hadden zich door de Indusvallei een weg naar zee gevochten en waren door de woestijn van Baluchistan teruggekeerd naar Perzië en Babylonië.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.