De ideeën van de farizeeën

Zoals Jezus de beroemdste Jood is, zo is Paulus de beroemdste van alle farizeeën (Catacombe van Petrus en Marcellinus)

Ik vertelde twee weken geleden over de geschiedenis van de farizeeën. Het is tijd eens te kijken naar hun opvattingen. Dat is nog niet zo makkelijk want uit het farizeïsme is weliswaar het rabbijnse jodendom voortgekomen, dat farizese opvattingen documenteert, maar ook aanpaste. We kunnen de getuigenissen uit de Mishna, Tosefta en Talmoed niet zo maar gebruiken om de voorgeschiedenis van het rabbijns jodendom te schetsen.

Een complexe voorgeschiedenis. Ik schetste vorig keer fasen van afsplitsing, invloed, oppositie en macht, terwijl van de twee hoofdstromingen alleen het huis van Hillel – ofwel de helft van de farizese ideeën – de catastrofe van 70 n.Chr. overleefde.

Nauwkeurigheid

Desondanks valt wel een portret te schetsen van het farizeïsme. Sommige kenmerken keren steeds opnieuw en in verschillende soorten bronnen terug. Flavius Josephus wijst er bijvoorbeeld op dat de farizeeën bij de uitleg van de wetten het meest precies zijn. Over die eigenschap, akribeia in het Grieks, schrijven ook de auteurs van andere bronnen.

De auteur van de Handelingen legt de apostel Paulus in de mond dat hij een leerling was van de farizese leraar Gamaliël en was opgevoed “volgens precieze voorschriften” (Handelingen 22.3). Blijkbaar golden de halachische discussies van de farizeeën als nauwkeuriger dan die van de andere stromingen. De uitleg was immers gebonden aan regels, zoals die kort voor het begin van onze jaartelling waren geformuleerd door Hillel. Ik noemde ze al eens.

Traditie

De farizeeën beschouwden niet alleen de Wet van Mozes als normatief, maar ook de andere boeken van wat wij de Joodse Bijbel noemen. Daarnaast was de mondelinge overlevering, “de leer der vaderen”, belangrijk. We lezen daarover bij Paulus (Galaten 1.14), Marcus (Mc 7.1-5) en Josephus. De evangelist Matteüs zegt laconiek dat “de farizeeën hebben plaatsgenomen op de stoel van Mozes” (Mt 23.2) Een eeuw later beschrijft de Mishna deze overlevering in het beroemde traktaat Aboth, waarin wordt verteld hoe het leergezag van Mozes overging naar Jozua, van Jozua naar zijn leeftijdsgenoten, en vandaar naar de profeten, naar een Grote Vergadering, naar de hogepriester Simon de Rechtvaardige, naar Antigonos van Socho en vervolgens van het ene paar van geleerden naar het andere.

Deze paren worden traditioneel beschouwd als de voorzitter en vicevoorzitter van het hoogste Joodse adviescollege, het Sanhedrin, en het lijkt erop dat latere generaties dachten dat zij allemaal vertegenwoordigers waren van de farizese beweging. Na het laatste paar, Hillel en Shammai, volgen dan nog Gamaliël en zijn zoon Simeon, die ook uit andere bronnen bekend zijn als farizeeën en deel uitmaakten van een belangrijke familie. Zo suggereert Aboth een continuïteit van Mozes naar het rabbijnse Jodendom, waarvan weliswaar de vraag is hoe reëel deze is geweest, maar die in elk geval weergeeft dat de rabbijnen de farizeeën zagen als cruciale tussenschakel.

Kritiek op de farizeeën

Niet iedereen aanvaardde de farizese claim dat hun mondelinge overlevering normatief was. Josephus vermeldt dat de sadduceeën, toen ze onder de Hasmonese koning Hyrkanos I de macht kregen, van mening waren dat alle farizese regels moesten worden teruggedraaid. Ook de sekte van de Dode-Zee-rollen had kritiek: in een Commentaar op Nahum worden de farizeeën weggezet als mensen met arglistige lippen en een leugentong. De auteur van het Damascusgeschrift houdt het erop dat farizeeën zijn als mensen die een muur witten (en mooier maken dan ze feitelijk is). De evangelist Matteüs gaat nog een stap verder door Jezus’ tegenstanders aan te duiden als “witgepleisterde graven” die er van buiten fraai uitzien maar vol liggen met doodsbeenderen en andere onreinheden (Mt. 23.27).

De reden van deze kritiek is dat de farizeeën moeilijk naleefbare regels vaak afzwakten. Zo vervingen ze het rechtsprincipe van “oog om oog, tand om tand” door een verplichting tot het betalen van een schadevergoeding. Degenen die de Wet letterlijker namen, beschouwden dit als laksheid. Het Nahumcommentaar noemt de farizeeën dan ook “degenen die aangename dingen zoeken”. De beschuldigingen klinken ook door als Josephus het heeft over Simeon, de zoon van Gamaliël: deze farizee kwam uit een zeer vooraanstaande familie en had de reputatie de Wet uitstekend te kennen. Josephus zal het nooit laten een sneer naar de farizeeën uit te delen.

Leven van de dood

Maar ook Josephus erkent dat het doel van de farizese uitleg van de Wet was dat de Joden rechtvaardig zouden leven en zo een leven na de dood konden verwerven. Hij wijst erop dat de farizeeën, anders dan de sadduceeën, geloofden dat de ziel onsterfelijk was en meenden dat goede mensen lichamelijk zouden herleven, terwijl de zielen van slechte mensen zouden worden gestraft. Dat dit inderdaad een farizees geloofsartikel was, blijkt uit de Mishna, waarin een discussie is opgenomen over de vraag of werkelijk alle Joden deel hadden aan de wereld die zou komen. (Antwoord: zij die het hiernamaals ontkennen, hebben er geen plaats.)

Ten opzichte van Josephus’ sadduceeën, die geloofden dat de mensen hun lot in eigen hand hadden, en zijn essenen, die meenden dat de Almachtige alles had voorbestemd (“predestinatie”), nemen zijn farizeeën een middenpositie in: ze erkennen zowel de vrije wil als Gods almacht. Josephus beschouwde dat standpunt, dat wel als “synergisme” wordt aangeduid, als vergelijkbaar met dat van de Griekse stoïcijnen. Het is echter vooral een herformulering van de joodse Verbondstheologie: enerzijds beweegt de geschiedenis zich door de wil van God van de Schepping naar een Eindtijd, waarin het uitverkoren volk zijn erfdeel zal krijgen, anderzijds hebben de Joden de vrije keuze om op Gods gunst te reageren door zich te houden aan de Wet.

[Wordt vervolgd; een overzicht van deze reeks over het Nieuwe Testament is hier.]

Deel dit:

7 gedachtes over “De ideeën van de farizeeën

    1. Inderdaad, Frans. Als je niet in Sinterklaas gelooft krijg je geen cadeautjes en als je je het bestaan van de duivel ontkent, is er geen plaats voor je in de hel.

  1. Ben Spaans

    Zit er iets in de veronderstelling dat ‘Farizeeën’ hun naam ontleenden aan ‘Parsis’ of ‘Farzi’s’ omdat ze ‘zoroastrische’ ideeën als voortleven van de ziel en een laatste oordeel het Jodendom binnenbrachten?

    1. Ze deelden geen zoroastrische ideeën. Voor Perzisch getint dualisme moet je zijn bij de sekte van de Dode-Zee-rollen, waar een paar sporen bestaan. Niet méér.

      En verder is er een perfecte Semitische etymologie voor Farizeeën (“de afgescheidenen”), dus we hoeven niet daarbuiten te kijken.

  2. Ben Spaans

    De naam Farizeeën als afgeleid van een connectie met ‘,Perzië’ is wel naar voren gebracht door officiële geleerden, al wordt dit nu door andere geleerden verworpen, uit de Engelse wiki:

    ‘Scholar Thomas Walter Manson and Talmud-expert Louis Finkelstein suggest that “Pharisee” derives from the Aramaic words pārsāh or parsāh, meaning “Persian” or “Persianizer”,[18][19] based on the demonym pārsi, meaning ‘Persian’ in the Persian language and further akin to Pārsa and Fārs.[20] Harvard University scholar Shaye J. D. Cohen denies this, stating: “Practically all scholars now agree that the name “Pharisee” derives from the Hebrew and Aramaic parush or persushi.”[16]’

    Het Wikipedia-artikel stelt ook dat ‘veel geleerden vermoeden dat Josephus een Farizeeër was.’
    Ok – maar hij zit in zijn werk constant sneeren naar ze uit te delen?
    En wat moet men zich precies voorstellen bij de Sadduceeën die hun grootste tegenstanders waren maar wel hun leefregels volgen blijkbaar?
    Zinvolle vragen die misschien toch ern beter antwoord vragen…?

Reacties zijn gesloten.