De zeven regels van rabbi Hillel

Schriftgeleerde met boekrol (Catacombe van Petrus en Marcellus, Rome)

Ik heb in mijn reeks over het Nieuwe Testament al een paar keer verwezen naar de regels die rabbi Hillel, een oudere tijdgenoot van Jezus, heeft gegeven voor de uitleg van de joodse religieuze literatuur. Het is zinvol daar een blogje aan te wijden. Hillel is overigens de held van een heel beroemd verhaal. Een bezoeker vroeg hem om het jodendom in een notendop samen te vatten, ongeveer in de tijd waarin je op één been kunt staan (een traditionele tijdaanduiding). “Wat u niet wil dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet,” riposteerde de rabbijn. “Dat is de hele Wet, de rest is uitleg. Ga nu en studeer.” Hillel is ook degene die de prosbul introduceerde, waarover ik al eerder blogde.

Het risico van allegorese

Ter zake. Het probleem dat Hillel met de uitlegregels wilde oplossen, was dat van de allegorese. Oude teksten veronderstelden een andere samenleving en dat maakte teksten onbegrijpelijk. Dat was geen uniek joods probleem. De Grieken voelden zich al in de vierde eeuw v.Chr. ongemakkelijk bij teksten als de Odyssee. Wat de homerische goden flikten, viel alleen te typeren als grensoverschrijdend gedrag. De hellenistische geleerden wisten zeker dat Homeros iets anders moest hebben bedoeld dan wat hij letterlijk vertelde, en begonnen de Odyssee allegorisch te interpreteren. De Odyssee ging dan niet over de thuiskomst van een oorlogsveteraan maar over de ziel die op zoek is naar God. (De enige aanwijzing voor zo’n interpretatie was dat de woorden voor de menselijke geest en thuiskomst, νόος en νόστος, vier letters deelden.) Een joods voorbeeld van allegorese vinden we in de Dode-Zee-rol die bekendstaat als 1QpHab ofwel het Habakukcommentaar. Schrijvend in de tweede helft van de eerste eeuw v.Chr. betrok de auteur allerlei woorden uit Habakuk 3, geschreven rond 600 v.Chr., op de geschiedenis van de sekte.

Lees verder “De zeven regels van rabbi Hillel”

De Bergrede (18): De gulden regel

Herodotos (Neues Museum, Berlijn)

Het is de Week van de Klassieken en het komt goed uit dat ik in mijn reeks over het Nieuwe Testament een regel uit de Bergrede kan behandelen met een klassiek Griekse parallel. Maar eerst even terug naar de bron Q, de door de auteurs van het Matteüs- en het Lukas-evangelie gedeelde bron. We komen bij een passage waar we mooi kunnen zien hoe de twee auteurs met de stof omgaan. De vertaling is NBV21.

Matteüs 7.1-2 Lukas 6.36-38
Oordeel niet, opdat er niet over jullie geoordeeld wordt. Oordeel niet, dan zal er niet over je geoordeeld worden.
Want op grond van het oordeel dat je velt, zal over jou geoordeeld worden, Veroordeel niet, dan zul je niet veroordeeld worden. Vergeef, dan zal je vergeven worden.
Geef, dan zal je gegeven worden; een goede, stevig aangedrukte, goed geschudde en overvolle maat zal je worden toebedeeld.
en met de maat waarmee je meet, zal jou de maat genomen worden. Want de maat die je voor anderen gebruikt, zal ook voor jullie worden gebruikt.

Terwijl Lukas de woorden wat uitbreidt, lijkt Matteüs de eenvoudige oertekst weer te geven. De opmerking over de maat waarmee je gemeten zult worden, vinden we tevens bij Marcus (4.24) en bewijst dat, ook als een wat langere passage uit Q lijkt te komen, we rekening moeten blijven houden met andere relaties tussen de evangeliën. Misschien delen Q en Marcus hier een woord van Jezus, maar het kan ook heel goed een spreekwoord zijn geweest. Er zijn vergelijkbare opmerkingen in het Mishna-traktaat Sotah (1.7) en in de Babylonische Talmoed (Sabbat 127b).

Lees verder “De Bergrede (18): De gulden regel”

De Bergrede (17): De bloemen in het veld

Een van de mooiste passages uit het Nieuwe Testament, waarover ik op gewoonlijk op zondag blog, volgt meteen op de passage uit de Bergrede dat niemand én de goede zaak én het kapitaal kan dienen. Het is óf God of de Mammon. Na deze constatering, begrijpelijk als we weten dat het gaat om een wereld zonder noemenswaardige economische groei, verandert de tekst (Matteüs 6) van karakter en gaat over in iets dat ook poëzie had kunnen zijn.

Maak je geen zorgen over je leven, over wat je zult eten of drinken, noch over je lichaam, over wat je zult aantrekken. Is het leven niet meer dan voedsel en het lichaam niet meer dan kleding? Kijk naar de vogels in de lucht: ze zaaien niet en oogsten niet en vullen geen voorraadschuren; het is jullie hemelse Vader die ze voedt. Zijn jullie niet meer waard dan zij? (NBV21)

Lees verder “De Bergrede (17): De bloemen in het veld”

Het Onze Vader (3)

Reliëf met iemand in gebed, vrijwel zeker niet het Onze Vader (Makthar)

Ik had vorige week een beginnetje gemaakt met het Onze Vader, een onderdeel van de Bergrede uit het Matteüsevangelie (6.9-15), ook bekend is uit het evangelie van Lukas (11.2-4) en de Didache 8. Ik heb erop gewezen dat er allerlei criteria zijn waaraan valt af te lezen dat het Aramese origineel mogelijk teruggaat op Jezus zelf. Het is in elk geval ouder dan de drie bronnen waarin de tekst is overgeleverd.

Het Onze Vader

Vandaag iets meer over de inhoud, die bestaat uit enkele simpele verzoeken:

  1. dat Gods koninkrijk komt,
  2. dat er dagelijks brood zal zijn,
  3. dat schulden worden vergeven,
  4. dat men niet beproefd zal worden.

Lees verder “Het Onze Vader (3)”

Kon Jezus lezen en schrijven? (2)

Schriftgeleerde met boekrol (Catacombe van Petrus en Marcellus, Rome)

In het eerste stukje legde ik uit dat de evangeliën weinig beslissends zeggen over de vraag of Jezus kon lezen en schrijven. We zullen deze teksten verder laten rusten. Een andere aanpak is te kijken naar Jezus’ wereld en dan zijn er wel meer dingen te zeggen.

Een vrome timmerman

Het eerste is: Jezus kwam uit een religieus milieu. Dat weten we omdat zowel hijzelf als zijn familieleden heel sprekende namen hebben: een moeder Maria, een vader Jozef, een broer Jakobus, een broer Judas, en een verdere verwant Simon. Ik blogde er al eens over dat dit namen zijn met goede antecedenten in de eerste boeken van de Bijbel, waar u ze tegenkomt als Miriam, Jozef, Jakob, Juda, Simeon. De naam die wij weergeven als Jezus is dezelfde als die van de strijder Jozua.

In vrome kringen als deze was het gebruikelijk minimaal de oudste zoon naar school te sturen. De geletterdheid van de Joden was in de Oudheid spreekwoordelijk. Romeinse soldaten wisten daarom heel goed dat als je een Jood wilde pesten, je zijn boeken kapot moest maken. Dode-Zee-rollen met zwaardhouwen en reparaties bewijzen hoe gehecht Joden eraan waren.

Lees verder “Kon Jezus lezen en schrijven? (2)”

De Bergrede (2)

Mozaïek uit de Groß Sankt Martin in Keulen

In mijn reeks over het Nieuwe Testament was ik begonnen aan de Bergrede. Zoals ik al vertelde is het een compositie van de auteur van het Matteüs-evangelie, gebaseerd op de uitsprakenverzameling die bekendstaat als Q. Het beroemdste deel is de verzameling paradoxen die bekendstaat als de Zaligsprekingen omdat, in oude vertalingen, deze spreuken steeds werden ingeleid met “zalig is degene die…” Hier gebruik ik de Nieuwe Bijbelvertaling van Matteüs 5.3-12 (parallel: Lukas 6.20-23) en de situatie is dat Jezus een berg op gaat om zijn eerste grote redevoering te houden. Hij begint met een Umwertung aller Werte.

Gelukkig wie nederig van hart zijn,
want voor hen is het koninkrijk van de hemel.
Gelukkig de treurenden,
want zij zullen getroost worden.
Gelukkig de zachtmoedigen,
want zij zullen het land bezitten.

Lees verder “De Bergrede (2)”

De roeping van de leerlingen (2)

Het Meer van Gennesaret

Als we kijken naar de tekst die ik zojuist plaatste, valt meteen op dat Lukas het verhaal van Jezus’ roeping van de eerste leerlingen, oorspronkelijk verteld door Marcus, veel sterker aanpast dan Matteüs. Lukas’ versie bevat niet alleen een wonderbaarlijke visvangst extra, maar hij verschuift ook informatie (het slotzinnetje duikt op in een ander hoofdstuk) en past de geografische informatie aan. Ik heb geen idee waarom hij Marcus’ naam “Meer van Galilea” verandert in “Meer van Gennesaret”. Meestal doet Lukas moeite om de topografie duidelijk te zijn voor zijn publiek, dat het land van Israël niet kende, maar dit keer verandert hij de naam van een vrij bekende landstreek in die van een obscuur vissersdorp. Wie een verklaring weet, mag het zeggen.

Vispartij

Dan is er de vispartij. Hier maakt Lukas een buiging naar een van oorsprong niet joods publiek. De heidense wereld kende het concept van de theios anêr, de goddelijke man. Dat is een sterveling met eigenschappen die hem boven de rest van de mensheid uittillen; tot de voorbeelden behoren de Siciliaanse slavenopstandeling Eunus, een Babylonische profeet die beweerde de uitverkorene van Nanaia te zijn, de charismatische wonderdoener Apollonios van Tyana, een filosoof die zich Peregrinus Proteus noemde en een zekere Alexander, die de slangengod Glykon introduceerde. Maar ook vorsten behoorden tot deze categorie. Dit soort mannen – volgens mij altijd mannen – hadden een lijntje met het hogere en verrichtten wonderen waarmee ze heel concreet heil bewerkstelligden. Apollonios kon een schat opsporen, keizer Vespasianus verrichtte genezingen, Jezus zorgde voor wonderbaarlijke visvangsten. Dit was een concept dat heidenen herkenden en waaraan Lukas appelleerde.

Lees verder “De roeping van de leerlingen (2)”

MoM | De bronnen van een bron

Schriftgeleerde met boekrol (Catacombe van Petrus en Marcellus, Rome)

Stomtoevallig ontdekte ik dat in de katholieke kerken gisteren de lezing uit het Nieuwe Testament een verhaal was waar een historicus zijn vingers bij aflikt: Marcus 12.28-34. Een waanzinnig interessante passage, maar voor we daar mee aan de gang gaan, eerst wat context. Chronologisch bevinden we ons in wat bekendstaat als de lijdensweek, de dagen tussen Jezus’ triomfantelijke intocht in Jeruzalem en zijn arrestatie en kruisiging. Marcus benut dit deel van zijn evangelie om Jezus op het tempelplein in debat te laten treden met allerlei mensen, zodat de lezer/luisteraar nog een keer een beeld krijgt van wie Jezus was, voordat het evangelie zijn ontknoping krijgt.

In deze gesprekken

  1. wimpelt Jezus een vraag naar zijn bevoegdheid af (11.27-33),
  2. bekritiseert hij de tempelautoriteiten (12.1-12),
  3. ontwijkt hij een strikvraag over het betalen van belastingen (12.13-17),
  4. ontwijkt hij een tweede strikvraag over het leven na de dood (12.18-27),
  5. voert hij een gesprek met een schriftgeleerde over de rangorde van de geboden (12.28-34) en
  6. waarschuwt hij zijn publiek voor schriftgeleerden (12.35-40).

Kortom, Marcus presenteert ons een Jezus die iedereen te slim af is: als messias is hij dé autoriteit, meer nog dan de tempel of de schriftgeleerden, en de boodschap van de messias betreft een uitleg van het voornaamste gebod. Tot zover de context. Het gaat om het vijfde gesprek.

Lees verder “MoM | De bronnen van een bron”