De joodse Diaspora (1)

De synagoge van Sardes, een belangrijk centrum in de Diaspora

Binnenkort is het Pinksteren en ongetwijfeld zal in de kerken een beroemde passage worden voorgelezen uit de Handelingen van de Apostelen. Context: het is de tijd van het Wekenfeest en de Heilige Geest daalt in Jeruzalem neer op Jezus’ leerlingen, die voortaan in alle talen van de wereld kunnen spreken – een omgekeerd Babel. De omstanders zijn verbaasd:

“Hoe kan het dan dat wij hen allemaal in onze eigen moedertaal horen? Parthen, Meden en Elamieten, inwoners van Mesopotamië, Judea en Cappadocië, mensen uit Pontus en Asia, Frygië en Pamfylië, Egypte en de omgeving van Kyrene in Libië, en ook Joden uit Rome die zich hier gevestigd hebben, Joden en proselieten, mensen uit Kreta en Arabië – wij allen horen hen in onze eigen taal spreken over Gods grote daden.”noot Handelingen 2.7-11; NBV21.

Lees verder “De joodse Diaspora (1)”

Jona en de pompoen

Jona onder de wonderboom (Sarcofaag, Römisch-Germanisches Zentralmuseum, Mainz)

Het bijbelse verhaal van Jona en de walvis was al heel populair onder de eerste christenen. Het is een zeer beeldend verhaal, dat samenhangt met de idee van de wedergeboorte, een belangrijk christelijk thema. Aangezien veel christenen uit eenvoudige milieus kwamen, konden zij niet lezen, en kenden zij de Bijbel alleen mondeling of van afbeeldingen. Mozaïeken, sarcofagen en muurschilderingen beelden vaak het verhaal uit van Jona die door een grote vis werd opgeslokt en uitgespuwd. Af en toe wordt hij echter ook zittend of liggend onder een prieel afgebeeld. Dit deel van het verhaal is minder bekend en heeft betrekking op de volgende bijbelverzen:

Nadat Jona Nineve had verlaten, was hij aan de oostkant van de stad gaan zitten. Hij had er een hut gemaakt om in de schaduw af te wachten wat er met de stad zou gebeuren. Nu liet de HEER God een wonderboom opschieten om Jona schaduw boven zijn hoofd te geven en zijn ergernis te verdrijven. Jona was opgetogen over de boom. Maar de volgende morgen, bij het aanbreken van de dag, liet God de boom door een worm aanvreten, zodat hij verdorde.noot Jona 4.5-7; NBV21.

Lees verder “Jona en de pompoen”

De mierenleeuw

Mierenleeuw (© Wikimedia Commons | Gebruiker Gilles San Martin)

In een Arabische tekst kwam ik het woord layth, tegen, een vrij normaal woord voor ‘leeuw”. Maar dat paste niet in de context, het ging eerder om zoiets als een spin. In het Syrisch, dat stond erbij, heette het aryā dedēbābē, de ‘vliegenleeuw’. En inderdaad, dat moest het zijn. Wij kennen het echter als mierenleeuw.

Mierenleeuw

In de Oudheid bestonden er vrij wat samengestelde dieren. Van de meeste horen we niet meer, maar de mierenleeuw is nog niet uitgestorven. Hij leeft voort als netvleugelig, nachtactief insect: Myrmeleon formicarius, uit de familie der mierenleeuwachtigen (Myrmeleontidae).

Lees verder “De mierenleeuw”

Wappies in de Oudheid

De rechthoekige wereld van Kosmas Indikopleustes.

Het christendom is een absurd geloof. Dat schreef althans de kerkvader Tertullianus (± 150–220):

De zoon van God is gestorven; het is geloofwaardig omdat het onzin is,

en:

Het is zeker, omdat het onmogelijk is.noot Tertullianus, De Carne Christi v: Mortuus dei filius; credibile est, quia ineptum est. En een hoofdstukje later: Certum est, quia impossibile. Maar misschien meende hij het niet zo.

Andere geloven zijn niet minder absurd, en zeker niet de nieuwe geloven die rondspoken na het wegebben van het christendom. Daar is niets op tegen; kennelijk zijn sterke verhalen voor vele mensen een eerste levensbehoefte. Wel is het wenselijk dat de onzin gescheiden wordt gehouden van de redelijkheid. Gelovigen van allerlei couleur zijn op vele gebieden zeer wel in staat tot redelijkheid, ja zelfs tot wetenschappelijk onderzoek. Het komt aan op een goede partitioning van de harde schijf in de hersenpan. De dubbele waarheid is een ideaal middel om te overleven.

Lees verder “Wappies in de Oudheid”

De Septuaginta

Ptolemaios II (Louvre, Parijs)

Op zondag blog ik meestal over het Nieuwe Testament. Die tekst is geschreven in het Grieks door mensen die voortdurend verwijzen naar oudere religieuze literatuur. Een fors deel kennen we uit de joodse Bijbel ofwel de Tenach ofwel het Oude Testament. Onze tekst van dat heilige boek gaat terug op Hebreeuwse originelen, de taal waarin deze literatuur nu eenmaal is geschreven. Het probleem is nu dat de auteurs van het Nieuwe Testament de joodse literatuur lazen in een Griekse vertaling, de Septuaginta. De tekst daarvan wijkt op sommige punten af van de op Hebreeuwse teksten gebaseerde Bijbel zoals wij die kennen.

Verschillen

Eén voorbeeld: Goliat is in de gebruikelijke Hebreeuwse tekst (“de masoretische traditie”) zesenhalve el lang maar in de Griekse versie vierenhalve el.noot 1 Samuel 17.4. In de Hebreeuwse tekst is het een reus van drie meter, in de Griekse tekst meet ’ie net iets meer dan twee meter. Ook de Dode-Zee-Rollen noemen vierenhalve el. Je krijgt de indruk dat de gebruikelijke Hebreeuwse tekst teruggaat op een origineel met een vergissing. Je kunt dus niet zomaar de Hebreeuwse tekst als de meest betrouwbare accepteren.

Lees verder “De Septuaginta”

Zwart, maar

Mensen met een zwart uiterlijk waren populair in de antieke kunst. Dit kopje staat in het Archeologisch museum van Tarente.

‘Zwart ben ik, maar mooi,’ zegt de bruid van de koning in de bijbel, Hooglied 1.5. Althans volgens de christelijke traditie van West-Europa: Nigra sum sed formosa. Misschien hebt u de tekst gehoord in Monteverdi’s Mariavespers. In de bijbelvertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap (1951) heet het: ‘Donker van huid ben ik, doch bekoorlijk.’

Dat is een vertaalfout, die eeuwenlang is meegegaan en die vanuit de gangbare visie op rassen blijkbaar noodzakelijk werd gevonden. Zwart is lelijk, maar in dit geval bij uitzondering een keer niet: zo zag men het.

Lees verder “Zwart, maar”

MoM | Archetype

Laatmiddeleeuws Juvenalis-manuscript, compleet met correcties en commentaar (Tresoar, Leeuwarden)

Hé, dat is grappig: ik heb hier weleens uitgelegd hoe classici reconstrueren wat in antieke teksten heeft gestaan – de Lachmannmethode – maar ik heb nooit de term “archetype” uitgelegd.

Kopiisten

Hoe zat het ook alweer? Tot vér in de Romeinse keizertijd schreven antieke auteurs op vellen papyrus. Of beter: iemand dicteerde een tekst aan een secretaris die de woorden op het kwetsbare materiaal schreef. Dat was nog steno. De eigenlijke publicatie bestond er daarna uit dat iemand de tekst in het net uitschreef en die voorlas aan mensen die het dictaat uitwerkten. Zo konden een stuk of dertig kopieën worden gemaakt. Die werden op hun beurt weer overgeschreven. De totale oplage zal nooit heel hoog zijn geweest. (Voor de Koran weten we dat het gaat om in eerste instantie drie plus één exemplaar – u leest het hier maar in detail.) In de Middeleeuwen maakte men vaker één op één kopieën. Een monnik, een Byzantijnse geleerde of een Syrische klerk schreef een eerdere tekst eenmaal over. Lees verder “MoM | Archetype”

Jezus en Mozes

Mozes (Callixtuscatacomben, Rome)

De Brief aan de Hebreeën is geen brief en het woord “Hebreeën” valt ook al niet. Van de auteur is wel beweerd dat het Paulus was, maar daartegen pleiten enkele taalkundige argumenten. Wie de auteur ook zij, hij lijkt te schrijven voor een publiek dat de joodse Bijbel kende in de Griekse vertaling (de Septuaginta), wat duidt op christenen van hellenistisch joodse afkomst. Dat is althans wat de man of vrouw dacht die aan het essay de titel Brief aan de Hebreeën heeft toegevoegd. Wellicht is de brief te lezen als een aansporing aan de lezers/toehoorders om in een periode van vervolging (10.32-34) te volharden en niet Jezus’ leer op te geven of terug te vallen tot jodendom.

Vervangingstheologie

Die laatste zin bevat inderdaad een impliciet waardeoordeel. Niet het mijne. Het is van de auteur van de Brief aan de Hebreeën. Die meent dat het geloof in Jezus superieur is aan andere joodse opvattingen, ja dat de Wet van Mozes maar “een schaduw” is van alle moois dat christelijke gelovigen te wachten staat (10.1).

Lees verder “Jezus en Mozes”

Henoch en de voorouders van Jezus

Een detail van de op Henoch terug te voeren “boom van Jesse” uit het Bachkovo-klooster in Bulgarije

Ik eindigde het vorige stukje, waarin ik benadrukte dat de evangelist Lukas probeerde de ontstane conflicten tussen de farizeeën en vroegste christenen te verbergen, met de vraag of dat alles bij Jezus’ geslachtslijst niet wat minder eentonig had gekund. Immers, Mattheüs heeft in zijn evangelie heel wat minder namen nodig om hetzelfde punt te maken en drukt zich bovendien een stuk beknopter uit. (Uiteraard zijn beide genealogieën fictief.)

Lukas heeft echter goede redenen om het namenbestand te vergroten: door Jezus van 76 voorouders te voorzien, behoort hij tot de 77e generatie sinds de schepping, en dat is geen toeval. Voor de goede verstaander had Lukas hier verwezen naar een profetie die was opgenomen in het Boek van Henoch. Daar heb ik het al een paar keer over gehad maar ik moet het toch eens netjes introduceren. Bij dezen.

Lees verder “Henoch en de voorouders van Jezus”

Zo oud als Metusalem

Een oude man (gevelsteen, Oude Looiersstraat 4, Amsterdam)

Een vraag bij de mail: waarom staan in de geslachtslijsten in het Bijbelboek Genesis – en dan vooral de hoofdstukken 5 en 11 – mensen vermeld die zo ongelooflijk oud werden? Adam werd 930, zijn zoon Set 912, diens zoon Kenan 905, enz. De oudste is Metuselach (ook wel Metusalem), die 962 jaar oud zou zijn geworden.

De Bijbel zelf begint een antwoord te geven op de vraag. In het zesde hoofdstuk van Genesis lezen we dat er steeds meer mensen op aarde kwamen en dat die dochters kregen. De “zonen van de goden” zagen hoe mooi die waren en kozen hun als vrouw. Daarop bepaalde God dat de mensen nog maar 120 jaar oud mochten worden.

Als u het gevoel hebt dat er iets ontbreekt, dan heeft u gelijk. Het feit dat de zonen van de goden omgang hadden met de dochters van de mensen, is immers geen reden om de mensheid een kortere levensduur te geven, maar Gods motief blijft onvermeld. We hebben echter een alleszins redelijk vermoeden over de informatie die de auteur van dit deel van de Bijbel bij zijn publiek bekend kon veronderstellen: die informatie is namelijk te vinden in de tekst die bekendstaat als het Boek der wachters, dat bekend is uit (onder andere) de Dode Zee-rollen. Hierin lezen we dat de “zonen van de goden” engelen waren die bij de vrouwen nogal agressieve kinderen hadden verwekt, waardoor de menselijke misère ontstond. Dit was het antieke joodse antwoord op de vraag waar het kwaad vandaan kwam. (Het idee van een Zondeval in het Paradijs is veel jonger.)

Lees verder “Zo oud als Metusalem”