MoM | De Gallische taal

De driehoofdige Gallische godheid Lugus (Musée Saint-Rémi, Reims)

De oude Gallische taal is wat ze een Trümmersprache noemen, een taal waarvan alleen wat sporen zijn overgebleven. De Galliërs, die ooit leefden op de Povlakte en in de regio die we nu Frankrijk noemen, zijn immers tussen 225 v.Chr. en 50 v.Chr. door de Romeinen onderworpen, waarna het Latijn de dominante taal van West-Europa werd. Anders dan in het oosten, waar het Grieks, Egyptisch en Aramees overleefden, verdwenen de westerse talen vrijwel geheel. Zodoende kennen we van het antieke vocabulaire maar zo’n duizend woorden. Het weinige bewijsmateriaal bestaat uit:

  • een klein maar nog groeiend aantal inscripties (zoals het loden plaatje van Rézé),
  • een vrij groot aantal personennamen (Ambiorix, Vercingetorix…),
  • een eveneens vrij groot aantal plaatsnamen (Noviomagus, Lugdunum…), met riviernamen als speciale categorie (Axona, Isara…),
  • Indo-Europese oervormen,
  • kanttekeningen in antieke teksten.

Een voorbeeld van dat laatste is de opmerking van de laatantieke auteur Orosius dat de Gaesatiërs (die ooit de Galliërs op de Povlakte te hulp schoten in een oorlog met Rome) geen stam waren maar een groep huurlingen, wat op zichzelf natuurlijk zomaar een losse claim is, maar wordt bevestigd doordat het woord gaiso “speer” betekent. Het zijn dus speerwerpers.

Lees verder “MoM | De Gallische taal”

Misverstand: het Gallische everzwijn

Everzwijn (een varken is minder behaard, heeft een krulstaart en een stompere neus)

Mijn eerste geschiedenisles kreeg ik in de eerste klas van de lagere school. We lazen een verhaaltje over twee Germaanse jongens, Baldo en Olwin, die op berenjacht gingen. Van dat beeld, dat ze tweeduizend jaar geleden in onze contreien leefden van de jacht, in dierenhuiden gekleed gingen en bier dronken uit runderhoorns, klopt weinig. Archeologen hebben immers weefgewichten en aardewerk opgegraven. Die voorwerpen bewijzen dat de mensen deden aan landbouw, textiel konden maken en wel iets geavanceerder drinkgerei hadden.

Verkeerde beelden als deze blijven echter terugkeren. Een voorbeeld is het denkbeeld dat men destijds joeg op everzwijnen, bekend uit Asterix. Wie niet méér leest over de Oudheid – en dat zijn de meeste Asterixlezers – zal de rest van zijn leven blijven denken dat everzwijnen een substantieel deel vormde van de voeding van de oude Galliërs en Germanen. Nu zullen antieke jagers zeker weleens met everzwijn zijn thuisgekomen, maar er zijn hier nogal wat problemen.

Lees verder “Misverstand: het Gallische everzwijn”

Julianus op het schild geheven

In het jaar 361 na Chr. deed de Perzische koning Shapur II een inval in het Romeinse Rijk. De Perzen belegerden Amida, het huidige Diyarbakır, en namen die stad in. Omdat keizer Constantius II troepen nodig had voor de nu onvermijdelijk geworden veldtocht naar het oosten, riep hij onderdelen op uit het verre Gallië. Die hadden in de voorgaande jaren succesvol gestreden tegen de Alamannen, een Germaanse groep in het Zwarte Woud. Ik blogde al eens over de Slag bij Straatsburg. Gallische troepen hadden ook tijdens het beleg van Amida wonderen van moed verricht. Het lag dus voor de hand dat Constantius meer Gallische soldaten opriep.

Julianus op het schild

Het probleem was – althans volgens de historicus Ammianus Marcellinus – dat de opgeroepenen weinig zin hadden in een oorlog aan de Tigris. Om dat te verhinderen, was een keizer nodig die hun een ander bevel kon geven. Dus besloten ze hun generaal Julianus, over wie ik ook al eerder heb geblogd, tot keizer uit te roepen. Als we Ammianus mogen geloven, had die weinig zin in het keizerschap, maar of dat waar is, staat te bezien. Het afwijzen van de hoge eer behoorde namelijk bij het spel. Alleen iemand die bescheiden was, gold als geschikt voor het keizerschap. (Het is een beetje zoals Shakespeares Richard III.) Ammianus schrijft dat de soldaten toen druk op Julianus uitoefenden.

Lees verder “Julianus op het schild geheven”

WvdK | Het Gallisch dorpje dat wij zo goed kennen

De Gallische krijger uit Vachères (kopie uit het Museo nazionale della civiltà romana, Rome)

Laten we eerlijk zijn: u denkt niet werkelijk dat een Gallisch dorpje er uitzag zoals in Asterix. Zelfs in een kleine nederzetting aan de westelijke rand van Gallië (zo heette Frankrijk toen), waar de bewoners moedig weerstand boden aan de Romeinse overweldigers, waren er allerlei dingen die de dorpelingen hadden overgenomen van de aangrenzende cultuur. De verspreiding van Italiaanse vrouwensieraden rond 100 v.Chr. documenteert de handel die op dat moment al plaatsvond. Ze toont trouwens ook langs welke routes Julius Caesar tussen 58 en 50 v.Chr. Gallië zou onderwerpen.

Maar goed, hoe zag zo’n Gallisch dorp er nu wél uit? Hier zijn wat foto’s uit Aubechies in Henegouwen, waar in een historisch openluchtmuseum allerlei antieke gebouwen zijn nagebouwd, dus ook uit de La Tène-tijd, om de archeologische naam te gebruiken voor de cultuur van Gallië in de Late IJzertijd. Plus nog wat zaken uit andere plekken.

Lees verder “WvdK | Het Gallisch dorpje dat wij zo goed kennen”

De gesel Gods (6)

Een Frankische krijger: de Heer van Morken (Johnny Shumate)

[Voorlaatste deel van een zevendelige reeks over Attila de Hun. Het eerste deel was hier en behandelde het begin van de veldslag op de Catalaunische Velden.]

De anekdote over de stroom bloed waarmee het vorige stukje eindigde oogt onwaarschijnlijk, maar zwaardwonden zijn over het algemeen vrij groot en antieke veldslagen lijken buitengewoon bloedig te zijn geweest. Als er ook nog paarden zijn doodgebloed, is er geen enkele reden om te twijfelen aan Jordanes’ macabere beschrijving.

Het landschap is licht glooiend en toen de Visigotische en Romeinse ruiters hun tegenstanders achternazetten, raakten ze het contact met de Hunnen kwijt, bijvoorbeeld door aan de andere zijde langs een heuvel te rijden. Bij het vallen van de avond bleken ze het kamp van de Hunnen te zijn gepasseerd. Thorismund, de zoon van de gesneuvelde Visigotische koning Theodorik, reed in de nacht argeloos het kampement van zijn vijanden binnen en werd maar met moeite door zijn volgelingen bevrijd. Het woord is opnieuw aan Jordanes (in de vertaling van Hein van Dolen).

Lees verder “De gesel Gods (6)”

De gesel Gods (5)

Catalaunische Velden, waar Aetius het opnam tegen Attila

[Vijfde deel van een zevendelige reeks over Attila de Hun. Het eerste deel was hier en ik was gekomen tot Attila’s inval van Gallië in 451 na Chr. Hij had niet al zijn doelen kunnen bereiken en zocht een plaats om slag te leveren tegen een coalitie van de Romeinen en hun Germaanse bondgenoten, geleid door generaal Aetius.]

Attila meende dat hij een goed slagveld had gevonden op de eindeloze grasvlakte tussen het huidige Troyes en Châlons-en-Champagne: de Catalaunische Velden. Alles draaide om het bezetten van een heuvelrug. Als de soldaten van de Romeinse coalitie die als eersten bezetten, zouden hun bogen een draagwijdte krijgen waarmee ze gelijk kwamen aan de Hunnen; omgekeerd, als Attila’s krijgers de heuvelrug bezetten, dan restte de tegenstanders niets anders dan de aftocht. Jordanes, die in de zesde eeuw een Geschiedenis van de Goten schreef, doet verslag van de veldslag die hier op 20 juni 451 plaatsvond. De fragmenten zijn vertaald door Hein van Dolen.

Theodorik bezette met de Visigoten de rechtervleugel en Aetius met de Romeinen de linker. Ze lieten Sanguibanus in het midden plaatsnemen (hij was de aanvoerder van de Alanen). Dat gebeurde uit strategische voorzorg om de man in wiens moed zij weinig fiducie hadden door een massa getrouwen te omringen. Immers, wie nauwelijks kans krijgt te vluchten, strijdt noodgedwongen mee.

Lees verder “De gesel Gods (5)”

De gesel Gods (4)

Bourgondische gesp (Musée d’Archéologie nationale, Saint-Germain-en-Laye)

[In dit vierde deel van deze zevendelige reeks over Attila de Hun maakt hij dan eindelijk zijn opwachting. Het eerste deel was hier. Ik behandelde de geleidelijke desintegratie van het West-Romeinse Rijk tot 444.]

Dat de afstammelingen van de Germaanse migranten die zich in Gallië hadden gevestigd, merendeels loyaal waren, bleek in 451, toen ze mede in het krijt traden om de Romeinse wereld te verdedigen tegen de Hunnen. De kern van deze stammenfederatie was door Oekraïne en Roemenië naar het westen getrokken, had aanvallen uitgevoerd op het Oost-Romeinse Rijk en had zich gevestigd in het gebied dat eeuwen later, toen de Magyaren dezelfde route aflegden, werd vernoemd naar hun vijfde-eeuwse voorgangers: Hunnenland ofwel Hongarije.

Door isotooponderzoek is bevestigd hoe fluïde deze etnische groep was. Daar waren al aanwijzingen voor, zoals een anekdote van de Byzantijnse auteur Priscus over een bewoner van een stad aan de Donau die erkend werd als Hunse krijger, maar nu zijn er dus ook laboratoriumresultaten die bevestigen dat mensen met een akkerbouwersvoedingspatroon hun sedentaire bestaan inruilden voor een leven als nomadische ruiter, en vice versa. Het is hoe het eeuwenlang is gegaan op de Centraal-Euraziatische steppe.

Lees verder “De gesel Gods (4)”

De gesel Gods (1)

Reliëf van elf goden, een heros en keizer Theodosius uit Efese (Archeologisch Museum, Selçuk)

Omstreeks 500 zag de politieke landkaart van Europa er totaal, maar dan ook totaal anders uit dan een eeuw daarvoor. Het Griekssprekende deel van het Romeinse Rijk was intact gebleven, maar in het Latijnsprekende westen bestond het imperium niet langer. Rome was nog altijd een aanzienlijke stad, maar geen schaduw van de metropool die het ooit was geweest. Elders was het niet anders: de steden waren kleiner geworden. Italië werd bestuurd door de Ostrogoten; de Visigoten hadden zich gevestigd in Aquitanië en Spanje; in Gallië hadden de Franken hun macht vanaf de Rijn uitgebreid tot aan de Loire.

Over de oorzaak van het verdwijnen van het Romeinse staatsapparaat in West-Europa wordt al sinds de Oudheid gediscussieerd, maar één ding is zeker: heersers van Germaanse afkomst namen de macht over. De eigenlijke vraag is wat er was veranderd waardoor het mogelijk werd dat kleine groepen krijgers en vluchtelingen een einde konden maken aan de machtigste staat die de wereld ooit had aanschouwd.

Lees verder “De gesel Gods (1)”

Pytheas van Marseille

Gallische helmen, iets ouder dan de tijd van Pytheas (Musée d’archéologie nationale, Saint-Germain-en-Laye)

De Karthagers, die een buitenpost hadden aan de Straat van Gibraltar, hadden de onprettige gewoonte om iedere Griek te verdrinken die richting Atlantische Oceaan kwam. Om die reden, zo wist de Alexandrijnse geleerde Eratosthenes (die van de berekening van de aardomtrek), moesten Griekse rapporten over het westelijke wateren worden gelezen met de nodige scepsis. Die banvloek heeft zijn uitwerking niet gemist, want we hebben er niet één over. Wat we wel hebben, zijn wat fragmenten uit De Oceaan, het boek dat een zekere Pytheas rond 325 v.Chr. zou hebben geschreven.

Afkomstig uit de Griekse kolonie Marseille zou deze auteur erin zijn geslaagd de Karthaagse blokkade te omgaan en de Atlantische Oceaan te bereiken. De fragmenten, overgeleverd door niet minder dan achttien antieke auteurs, zijn interessant genoeg, zelfs als sommige van die achttien auteurs Pytheas citeren om aan te geven dat er niks van klopt. We krijgen een beeld van ’s mans omzwervingen – en dat is eindeloos fascinerend, al was het maar omdat hij de eerste is geweest die schreef over Nederland.

Lees verder “Pytheas van Marseille”