Ambiorix tegen Caesar

Ik sprak Robert Nouwen, de auteur van het boek Ambiorix tegen Caesar, twee weken geleden nog. Aan de voet van het beeld van Ambiorix in Tongeren aten we Luikse wafels en bespraken we de receptie van zijn vorige boek, De Romeinse heerbaan. En gisteravond heb ik hem bij de boekpresentatie in het Gallo-Romeinse museum in Tongeren nog even de hand geschud. Omdat ik Nouwen dus persoonlijk ken, kan ik zijn boek niet recenseren. Ik kan u echter verzekeren dat u het zult lezen zonder spijt en met vrucht. Ambiorix tegen Caesar is momenteel het beste overzicht van de weerstand die de Eburonen boden aan de Romeinse legioenen. U weet wel, Ambiorix vernietigde het Veertiende Legioen bij een plek genaamd Atuatuca. Dat moet ergens liggen in de omgeving van Tongeren.

In plaats van het boek te bespreken, wil ik wat losse kwesties aanstippen. Zeg maar de “further thoughts” die bij me opkwamen bij het lezen van de PDF die Nouwen me vorige maand toezond.

De onvermijdelijke fouten

Eerst maar eens de simpele constatering dat Nouwen ergens schrijft dat de Romeinen er in de tijd van keizer Augustus naar streefden de Elbe als grensrivier te nemen. Nouwen herhaalt daarmee een gangbare mening, maar er is hiervoor geen bewijs. Er zijn slechts twee Romeinse verkenningsexpedities geweest, en tussen de Weser en de Elbe is nog nooit een Romeins kamp gevonden. Volgens de Romeinse geografische kennis zou de grens bovendien langer zijn geweest dan de Rijngrens. Er is gewoon geen aanleiding een Romeins plan voor een opmars naar de Elbe te postuleren. En nog zoiets: Nouwen overweegt als locatie voor Caesars overwinning aan de Sabis de rivier de Samber. En niet de Selle. Die laatste heeft toch echt de beste papieren.

Persoonlijk denk ik dat Nouwen zich bij deze detailkwesties vergist, maar het gaat me niet om de voorbeelden zelf. Het gaat me om de onvermijdelijkheid dat ieder boek over de Oudheid tegenwoordig onjuistheden bevat. Je kunt op die onvermijdelijkheid reageren met de berustende constatering dat een auteur nou eenmaal niet alles weten kan, maar aan dooddoeners hebben we niks. Het feitelijke probleem is dubbel: enerzijds dat geen enkele wetenschapper momenteel voldoende weet, anderzijds dat er almaar geen voorstellen zijn om de kennisinfrastructuur te verbeteren. Alsof archeologen, classici en oudhistorici waarheid niet meer het allerbelangrijkste vinden. Ik verwijt dat Nouwen niet. Zoals gezegd noteer ik slechts wat gedachten die bij me opkwamen. Maar er ligt wel een dijk van een probleem.

Hoezo municipium?

En dan is er mijn persoonlijk stokpaardje van de municipium-status die Tongeren zou hebben gehad. Voor wie het even niet paraat heeft: de Romeinen verleenden aan sommige gemeentes de rang van colonia, waarbij alle burgers het Romeins burgerrecht kregen. Geleerden meenden vroeger wel dat er ook gemeentes waren met een soort voorbereidend burgerrecht. Dat zou dan de status van municipium zijn.

Probleem één is de Romeinsrechtelijke definitie: een municipium is een gemeente met voorouderlijke rechten. Die kunnen de Romeinen dus niet hebben toegekend. Probleem twee is dat we precies één inscriptie hebben die de toewijzing van deze status documenteert. En laat die nou precies gaan over een colonia (Praeneste) die verzoekt om een teruggave van zijn municipium-status. Dat zou, volgens de oude reconstructie, dus een verzoek om degradatie zijn. Het is allemaal wat complexer dan ik hier uitleggen kan – hier is meer – maar het komt erop neer dat het bestaan van de municipium-status ronduit dubieus is. Vanaf de tweede eeuw na Chr. zien we wél steden die zich zo gaan noemen, maar dat is vermoedelijk een taalverandering, ongeveer zoals wij departementen zijn gaan aanduiden als ministeries.

Dat Tongeren zich municipium is gaan noemen, is trouwens gebaseerd op één inscriptie, maar niemand heeft die ooit gezien. Let wel: de steen is alleen bekend aan een oud-medewerker van het Gallo-Romeins Museum, die toch wel zal weten dat het niet aanbieden van dit materiaal in strijd is met de Belgische monumentenwetgeving. Dat zelfs de onderzoekster die de tekst publiceerde, Marie-Thérèse Raepsaet-Charlier, de steen alleen kent van een foto, lijkt mij afdoende om te concluderen dat het ding even nep is als het Evangelie van de Vrouw van Jezus. De gedachte die bij me opkwam: waarom ben ik zoveel sceptischer dan Nouwen?

Bah, Nachleben

En een laatste gedachte: ik zou zelf geen hoofdstuk over het Nachleben van Ambiorix hebben opgenomen, of het hebben beperkt tot een inleidende paragraaf. Het bestaande beeld van de Eburoonse vorst is gevormd in de negentiende eeuw (en is deels wérkelijk een beeld), maar dat is gewoon je hermeneutische vertrekpositie. Die moet je even benoemen, maar het is een onderwerp dat beter behandeld kan worden door een contemporanist.

Ik weet dat ik met deze gedachte een minderheidspositie inneem. Maar weet je, de Oudheid is zélf interessant. Nouwens reconstructie van Ambiorix’ moment of fame maakt dat meer dan voldoende duidelijk. Hoewel wat mij betreft de receptie van Ambiorix iets voor contemporanisten is, kan ik Ambiorix tegen Caesar van harte aanraden.

Boekpresentatie in Tongeren

PS

Eigenlijk zou ik op deze blog toch graag een recensie publiceren. Ik heb gisteren in Tongeren een aantal exemplaren van Ambiorix tegen Caesar gekocht. Wie zin heeft het boek op deze blog te bespreken, hoeft me maar te mailen en krijgt het toegestuurd.

PS 2

Er is een recensent!

Deel dit:

20 gedachtes over “Ambiorix tegen Caesar

  1. Karel van Nimwegen

    Over je derde gedachte valt een boom op te zetten, maar die twee andere observaties zijn pijnlijk raak.

  2. Thusnelda Wetering

    Ik kan de kop van dat Ambiorixbeeld in Tongeren niet zien zonder te denken aan Fik Meijer, die in zijn Vercingetorixboek een foto van een replica van het beeld van Ambiorix plaatste en beweerde dat het Vercingetorix was. Ik attendeerde zijn uitgever op de vergissing. Bij de herdruk stond het er precies zo in.

    Een auteur kan niet alles weten maar zich in de herdruk wel corrigeren, maar blijkbaar geldt dat niet voor een geschiedenisprofessor.

  3. “en tussen de Weser en de Elbe is nog nooit een Romeins kamp gevonden”
    Oeps, schoonheidsfoutje. Dat iets niet gevonden is, bewijst niet dat het er nooit was. Het heeft ook even geduurd voor Kalkriese werd gevonden als de plaats van de slag in het Teutoburgerwald.

    1. Karel van Nimwegen

      Dat is een bekende redenatiefout: “absence of evidence” zou geen “evidence of absence” zijn. Maar het is niet óf óf. Tussen Rijn en Weser is het ene kamp na het andere gevonden, tussen Weser en Elbe niets. Na anderhalve eeuw onderzoek is dat patroon onverminderd hetzelfde. Dat duidt echt op een wezenlijk verschil.

  4. Nou, de redenatiefout lijkt mij juist ‘er is niets gevonden, dus was er niets’. Maar inderdaad: er is nog steeds geen bewijs gevonden. De waarschijnlijkheid is dus klein. Het voordeel van de twijfel, zou ik zeggen.

    1. FrankB

      Vergelijk het met het zoeken van een sleutel in een bureaulade. Indien er grondig is gezocht is niets gevonden wel degelijk bewijs van niet aanwezig.

      1. Frans Buijs

        Nee, want die sleutel is er. Je hebt ‘m ooit gehad want je hebt de la open en dicht gedaan. Hij moet ergens liggen. Mijn oma zei: wat het huis verliest, vindt het huis weer.
        Met die Romeinen en de Elbe is het anders. We weten niet of ze er geweest zijn en zolang we niks vinden, zijn ze er waarschijnlijk niet geweest. Maar er zijn ook in het Harz gebergte Romeinse vondsten gedaan van een veldslag uit de derde eeuw die niemand had verwacht. Je weet dus maar nooit.

        1. Frans Buijs

          PS: ik las het eerst per ongeluk als de sleutel van een bureaulade, maar dan nog: als je in een la naar een sleutel zoekt en hij ligt er niet moet ie ergens anders liggen.

          1. Frans Buijs

            Weet ik, maar het gaat er dus om dat je dingen kunt ontdekken die je niet had verwacht.

  5. Dirk Zwysen

    Ik heb het boek gisteren gekocht en ben er direct in begonnen, maar het is nog niet uit. Om het te recenseren heb ik veel te weinig wetenschappelijke bagage. De Samber was me ook opgevallen. Het deel over Nachleben hoeft voor mij niet, maar stoort ook niet. Eigenlijk zijn dat twee verschillende verhalen in één boek.
    Over Kanne en Berg en hun aanspraken het ware Atuatuca te zijn, had ik dan weer graag meer gelezen, liefst geïllustreerd met kaarten of reconstructies.

  6. Dirk Zwysen

    Nog wat Nachleben: AS Roma verloor onlangs zijn shirt sponsor. Op dit moment spelen ze de finale van de Europa League met op de borst ‘SPQR’ onder het vertrouwde logo met de wolvin.
    Als Anrwerp volgend jaar Europees speelt, vraag ik aan de voorzitter om voor een eventuele match tegen de Giallorossi gesponsord te worden door schoenenmerk Ambiorix.

  7. Ben Spaans

    Het is wel niemand minder dan Tacitus geweest die in de ‘Germania’ vermeldde dat een flink aantal Germaanse stammen in een (naar zou blijken kortstondige) provincie ‘Germania’ bijeengebracht werden ’tot aan de Elbe’
    https://en.m.wikipedia.org/wiki/Germania_Antiqua
    Of dat hetzelfde is als de rijksgrens definitief aan de Elbe te vestigen – misschien niet, maar dit is waarschijnlijk de reden waarom dat idee zo hardnekkig is.

  8. “Er zijn slechts twee Romeinse verkenningsexpedities geweest, en tussen de Weser en de Elbe is nog nooit een Romeins kamp gevonden. ”

    Ik begrijp even niet waar dat mee te maken heeft. Niet alleen is het onjuist (Drusus, Tiberius en Ahenobarbus kwamen er vaker), het gebied was deel van de regio onder controle van Varus. We weten dus gewoon dat er Romeinse (mars)kampen geweest moeten zijn omdat het Romeinse leger die nu eenmaal aanlegde zodra er (grote) troepenverplaatsing plaatsvonden. We hebben ze allen nog niet gevonden.

    Maar zelfs al hádden we wel twintig Romeinse kampen gevonden, dan had dat nog steeds geen impact over onze kennis van het Romeinse streven (of de afwezigheid daarvan) om de Elbe tot vaste grens te maken. Als het niet in de bronnen staat blijft het speculeren.

    1. Varus bezat een provincia, d.w.z. dat hij imperium (bevoegdheid) bezat over een leger. Een provincia was dus geen provincie met vast afgebakende grenzen: niet de Elbe, niet de Weser, niet iets anders. Pas in de loop van de keizertijd zou imperium aan grenzen worden gebonden.

      1. En dus waren er zát (mars)kampen in het gebied ten westen van de Elbe (ook zuidelijker dan de Weser), die nog niet gevonden zijn. En nogmaals, kampen of geen kampen, je had gewoon kunnen schrijven dat de bronnen totaal geen uitsluitsel geven over de Romeinse plannen met de Elbe. Die (afwezigheid van) kampen doet volstrekt niet ter zake.

Reacties zijn gesloten.