Pompeius en de Cilicische Piraten

Pompeius (Museo Nazionale, Rome)

Een nieuwe donderdag, een nieuw blogje over het handboek waaruit ik ooit oude geschiedenis leerde: Een kennismaking met de oude wereld van Luuk de Blois en Bert van der Spek, emeriti te Nijmegen en Amsterdam. De afgelopen weken ben ik vooral bezig hun relaas in eigen woorden, uitgebreider, na te vertellen. De Romeinse Revolutie is een interessante periode – al zal iedereen blij zijn al dat interessants niet aan den lijve te hebben hoeven ondervinden – en er zijn boeiende bronnen.

Vandaag de beste jaren van Gnaeus Pompeius Magnus: zijn oorlog tegen de Cilicische Piraten en zijn oostelijke campagnes. Zoals we vorige week zagen, had hij, door veel te jong zelfstandige commando’s te krijgen, de bijl gezet in de door Sulla gereconstrueerde Romeinse Republiek. Eenmaal consul, in 70 v.Chr., rondde hij de sloop af.

Cilicische Piraten

In deze jaren werd Romes voedselvoorziening bedreigd door piraten. Dat probleem hadden de Romeinen vooral te wijten aan zichzelf. Senatoren en ridders hadden voor hun plantages namelijk slaven nodig en daarom hadden ze de leveranciers nooit willen aanpakken. Hun basis was in Cilicië, en daarom noemen we ze de Cilicische Piraten, maar er waren ook andere mensen uit Anatolië bij betrokken. Zij verspreidden de kort geleden ontstane mysteriecultus van Mithras. Er waren ook niet-Anatolische piraten. In het westen van Jeruzalem is bijvoorbeeld het graf van een Joodse piraat genaamd Jason.

Graffito uit het graf van Jason in Jeruzalem; de piraat staat op de voorplecht.

Omdat ze almaar niet werden aangepakt, werden de Cilicische Piraten overmoedig. Ploutarchos vertelt:

Nog kwellender dan de vrees die zij inboezemden, was hun weerzinwekkende arrogantie, met hun vergulde zeilen, purperen zonneschermen en met zilver beslagen roeiriemen, alsof zij zich met genot wentelden in hun misdaden en ermee wilden pronken. (Pompeius 24.3; vert. Simone Mooij)

Van de senatoren viel geen reactie te verwachten. Dat gebeurde pas toen het hongerende stadsproletariaat zijn stem liet horen in de Volksvergadering. Die nam in 67 een wet aan waarin Pompeius opdracht kreeg de piraten te bestrijden en de voedselvoorziening op orde te brengen. Behalve geld, schepen en manschappen kreeg hij speciale bevoegdheden waarmee hij provinciegouverneurs kon overrulen. Dit staatsrechtelijke nieuwtje, imperium maius, had Pompeius zelf bedacht.

Meteen daalde de graanprijs, zó groot was het vertrouwen in Pompeius, en hij beschaamde het niet. Hij verdeelde de Middellandse Zee in een aantal sectoren, wees ondercommandanten (legati) aan die die moesten schoonvegen, en zorgde er zo voor dat alle piraten hun toevlucht zochten in de enige landstreek die Pompeius leek te zijn vergeten: Cilicië. Daar leverde hij vervolgens de beslissende slag. De oorlog zou, volgens Pompeius’ propagandisten, nog geen drie maanden geduurd.

Korakesion, “kraaiennest”: de laatste sterkte van de Cilicische Piraten

De oostelijke campagne

Pompeius’ ambtstermijn was echter nog niet voorbij, en daarom liet hij zich – inmiddels een echte popularis – door de Volksvergadering het commando geven in enkele oorlogen in het Nabije Oosten. Het Seleukidische Rijk, dat in de loop van de voorafgaande decennia in omvang was gereduceerd tot Syrië, was na Karthago en Macedonië de derde hellenistische mogendheid die voor Rome moest buigen en niet zonder reden noemde men de veroveraar Gnaeus Pompeius Magnus, “de Grote”.

Tot slot mengde hij zich in een burgeroorlog in Judea: hij veroverde Jeruzalem en reduceerde het koninkrijk tot vazalstaat. De buit was immens en talloze krijgsgevangenen werden naar Rome gedeporteerd. Toen deze slaven te oud waren om rendabel te zijn en dus werden vrijgelaten, vestigden ze zich aan de andere zijde van de Tiber, waar een Joodse wijk ontstond.

Kortom

Veel oosterse machthebbers dankten hun positie aan de Romein; tallozen hadden het burgerrecht van hem ontvangen; in allerlei steden, zoals in de Dekapolis, gold zijn verblijf als begin van de jaartelling. Pompeius had een gevaarlijk grote persoonlijke achterban opgebouwd, en werd derhalve door de andere senatoren geïsoleerd. Ze weigerden zijn maatregelen te ratificeren. Dit bood hem een excuus om met zijn leger naar de hoofdstad te komen – zijn veteranen kregen immers het land niet dat hun was beloofd – maar tot ieders verbazing zag hij daarvan af (62/61).

Hij had redenen om kwaad te zijn. Volgende week meer. Nu nog even de constatering dat Pompeius werkte via legati, ondercommandanten, en zo het oppercommando kon uitoefenen in het hele Middellandse Zee-gebied. Plus: hij bedacht het imperium maius. Beide zouden een halve eeuw later dienen om de monarchie van keizer Augustus te schragen. Het is niet helemaal zonder reden dat de Byzantijnse geschiedschrijver Johannes Xifilinos (eind elfde eeuw) Pompeius beschouwde als de grondlegger van het Romeinse keizerrijk.

Deel dit: