Wanneer is een historicus een historicus?

Grafinscriptie van Tacitus (Nationaal museum, Rome)

Aanstaande woensdagavond is er een online-presentatie van Vincent Huninks nieuwe vertaling van de Annalen van de Romeinse auteur Tacitus. U kunt zich hier inschrijven. Het is een fascinerende tekst, dit overzicht van het Romeinse Rijk tussen de troonsbestijging van keizer Tiberius tot en met de beginnende desintegratie van het gezag van keizer Nero. Ik heb er geen cijfers over, maar vermoed dat de Annalen behoren tot de meest-gelezen teksten uit de oude wereld.

Thematiek

De auteur presenteert een reeks ontspoorde keizers en stelt in feite de vraag hoe een heer van stand zich moet gedragen in tijden van despotie. Je wil je verantwoordelijkheid nemen maar als je in ongenade valt, lopen ook de jouwen gevaar. Een aanklacht is zó verzonnen.

Na hen wordt Sextus Marius, rijkste man van Spanje, aangegeven wegens incest met zijn dochter en van de Tarpeïsche rots geworpen. En er mocht blijkbaar geen twijfel zijn dat ’s mans vele geld hem fataal was geworden: zijn goud‑ en zilvermijnen, hoewel geconfisqueerd voor de staat, hield Tiberius apart voor zichzelf. (Annalen 6.19; vert. Vincent Hunink)

Vooral de cynische laatste zin is typerend voor Tacitus. Door de scherpte herken je nauwelijks dat het flauwekul is. Een kleine eeuw na de gebeurtenissen kon Tacitus immers niet weten wat Tiberius’ afwegingen waren geweest. Op zijn best is het gebaseerd op Tacitus’ beeld van een tiranniek heerser, op zijn slechtst is het onversneden laster. Het is niet wat wij geschiedenis noemen. Tacitus is geen historicus maar een moralist.

Desondanks wordt Tacitus doorgaans wel aangeduid als historicus. Ik typeer hem zelf ook geregeld op die manier, maar het is welbeschouwd misleidend. De overeenkomst tussen een historicus zoals u en ik die kennen en een Tacitus gaat eigenlijk maar weinig verder dan dat hij, om de gemakzuchtige definitie van Huizinga te hanteren, rekenschap geeft van het verleden.

Archiefgebruik

Ik schrijf “weinig verder”. Dat weinige is dat zowel Tacitus als een historicus archiefstukken raadplegen. Een historicus vindt daar zijn primaire bronnen, waaruit hij afleidt hoeveel schepen de Sont-tol betaalden, in welk Rotterdams pension Moses Shapira zich door het hoofd schoot en wat de laatste woorden waren van Anton Mussert. Omdat bronnen duiding behoeven, zoekt de historicus aanvullende informatie. Dat kan van alles zijn: Peter Caddick-Adams maakte zich vertrouwd met de Belgische Oostkantons voordat hij zijn boek over het Ardennenoffensief schreef, Simon Schama haalt er in The Embarrassment of Riches schilderijen bij en menig historicus probeert het bedenkelijke N=1-karakter van de unieke gebeurtenissen te overwinnen door te rade te gaan bij de sociale wetenschappen.

Tacitus heeft zeker de sociale wetenschappen niet benut. Die waren destijds immers alleen in aanzet aanwezig. Een archiefrat was hij ook al niet. Weliswaar wordt vaak beweerd dat Tacitus de handelingen van de Senaat heeft kunnen raadplegen, en dat kan ook wel kloppen, maar bij die constatering zijn kanttekeningen mogelijk. Eén daarvan is dat we niet goed weten wat we ons bij dat archief moeten voorstellen, een tweede is dat wat we over antieke archivistiek weten, weinig vertrouwen geeft in de kwaliteit.

Ook is er de constatering dat waar we Tacitus aan het werk zien, hij nou net geen archieven raadpleegt. Hij vraagt zijn vriend Plinius de Jongere om informatie over de uitbarsting van de Vesuvius en benut een geschiedwerk van Plinius de Oudere voor de Germaanse Oorlogen. De beschrijving van de dood van Seneca, sterk gemodelleerd op die van Sokrates, komt zéker niet uit het Senaatsarchief. Minimaal kunnen we zeggen dat Tacitus zich niet uitsluitend op archiefstukken baseerde.

Andere aspecten

De Griekse auteur Polybios van Megalopolis gaf al een verantwoording van zijn informatie in het (verloren) veertigste boek van zijn Wereldgeschiedenis. Livius en Arrianus geven aan waar ze in hun bronnen afwijkende lezingen vinden; waar de bronnen overeenstemmen, nemen ze dat over. Tacitus is slecht in het verantwoorden van zijn werkzaamheden. Dat hoeft natuurlijk ook niet: verantwoording is iets voor wetenschappelijke teksten en hij was bezig de Romeinse aristocraten te vertellen hoe ze zich in tijden van despotie hoorden te gedragen. Hij is in dit opzicht, ik bedoel het wetenschappelijke, geen historicus.

Het is de taak van de historicus het verleden te verklaren. Dat kan gebeuren door patronen te herkennen – bij bevolkingsgroei stijgt de broodprijs – en dat noemen we het positivistische verklaringsmodel; het kan gebeuren door je ein zu fühlen in de actoren en dat noemen we het hermeneutische verklaringsmodel; het kan gebeuren door vergelijkingen te maken en dat noemen we het comparativistische verklaringsmodel. (De twee andere verklaringsmodellen laat ik even wat ze zijn.) Tacitus is alleen hermeneut. We zagen het al: hij leeft zich in keizer Tiberius in om te verklaren waarom deze de bezittingen van Sextus Marius confisqueerde.

Meer in het bijzonder is Tacitus een methodisch individualist, wat wil zeggen dat hij de oorzaak van historische processen zoekt bij individuen. Een eeuw na Durkheim en Weber zal geen historicus dit nog voor zijn rekening nemen. Tacitus’ opvattingen over causaliteit maken zijn werkzaamheden wezenlijk anders dan die van wat normaliter wordt beschouwd als het historisch ambacht.

Kortom

Ik heb een aantal aspecten genoemd van het werk van Tacitus en van de historicus. Tacitus geeft rekenschap van het verleden en benut daarbij vermoedelijk archiefstukken. Dat zijn twee redenen om hem een historicus te noemen.

Hij heeft echter nauwelijks oog voor de noodzaak het niet-tekstuele databestand te vergroten om aan de archivalia betekenis te geven. Zijn visie op causaliteit is primitief. Hij verantwoordt zijn werk niet. Hij is in feite niet geïnteresseerd in het verleden als verleden, zoals een historicus, maar wil zijn collega-senatoren in het heden voorhouden hoe ze moeten omgaan met despotie. Dat zijn vier punten waar zijn werk verschilt van dat van een historicus.

Twee voor, vier tegen. Normaal gesproken zou je een Tacitus niet aanduiden met het moderne woord. Het vervelende is dat het moderne woord hetzelfde is als een woord dat de Romeinen gebruikten om iets aan te geven dat wezenlijk anders was. (Het is een  zogeheten “valse vriend”: vergelijk het met de antieke woorden India en Hebreeuws, die lijken op bij ons bekende begrippen maar in feite slaan op Pakistan en het Aramees.) Wat we missen is de mogelijkheid een onderscheid te maken tussen voorwetenschappelijke en wetenschappelijke visies. De alchemist en de astroloog hebben andere namen dan de chemicus en de astronoom, waardoor we begrijpen dat ze niet dezelfde stiel hebben. De geschiedwetenschap moet het zonder handig etiket doen ter typering van voorwetenschappelijke benaderingen.

Tacitus’ erfenis

Misschien komt dat wel door auteurs als Tacitus. Met zijn beperkte visie op causaliteit, hermeneutisch en methodisch individualistisch, hangt namelijk Tacitus’ sterke punt samen. Hij denkt vanuit individuen en dat levert fenomenale portretten op. De Annalen zijn een echte page turner. Daardoor is Tacitus eeuwenlang een model geweest voor mensen die over het verleden wilden schrijven – ik heb hier weleens Hooft geciteerd en ook weleens gewezen op Edward Gibbon, die hoge lof heeft voor Tacitus als historicus. Als een boekverkoper zou zeggen dat Tacitus in ons taalgebied meer lezers vindt dan eigentijdse oudhistorici, dan geloof ik dat ongezien.

Die populariteit is even mooi als gevaarlijk. Romeinse geschiedenis is immers meer dan een verhaal over keizers en senatoren, causaliteit is niet alleen iets van handelende individuen en geschiedvorsing dient zéker niet om de lezer een geweten te schoppen. Wie voor het eerst Tacitus leest, zou na de Annalen Mischa Meiers geschiedenis van de Grote Volksverhuizingen moeten lezen. Dan zie je het verschil tussen rekenschap van het verleden afleggen alsof het literatuur is en het verleden bestuderen als wetenschap.

En het is ook leuk om te doen. Want boeiend, dat zijn Tacitus’ Annalen altijd. Ik feliciteer Vincent, met wie ik regelmatig samenwerk, met het afronden van deze mega-klus, en feliciteer het Nederlandse taalgebied met deze klassieker. Meer over de boekpresentatie hier.

Deel dit:

9 gedachtes over “Wanneer is een historicus een historicus?

  1. Koos Linders

    Tacitus… nog regelmatig droom ik van mijn herexamen Latijn. Van een 3 moest ik een 5 maken en dat lukte wonderwel. Daarna heb ik hem weggelegd, tot nu. Nu lees ik hem weer en raadpleeg ik zijn Annalen regelmatig, wanneer ik me bezig hou met de geschiedenis van Coriovallum. Ook het Latijn lezen lukt weer goed! Waarom? Omdat hij het over míjn geschiedenis heeft.

  2. FrankB

    “maar het is welbeschouwd misleidend”
    Alleen als we aannemen dat het woord “historicus” in de 21e eeuw hetzelfde moet betekenen als gedurende de Oudheid. Volgens mij is die aanname vierkant fout. Mij lijkt dat Kees Aalders op Grondslagen een vergelijkbare fout als hij stelt dat Aristoteles van Stachyra de grondslag van de moderne wetenschap legde.
    Ik kan er niet hard genoeg op hameren. Het is leuk om de overeenkomsten te zoeken tussen toen en nu, ik doe het zelf graag. Maar we moeten in dezelfde ademtocht ook de verschillen duiden. Eén daarvan – en een hele belangrijke – is dat Antieke historici bijna allemáál moralisten waren.

    “De alchemist en de astroloog hebben andere namen dan de chemicus en de astronoom”
    Deze voorbeelden heb je heel zorgvuldig uitgekozen; andere zijn er niet. Erger nog, de Babylonische hemelspeurders (en deskundig ook, zelfs naar hedendaagse normen), waren die nou astrologen of astronomen?
    Niet Tacitus is het probleem, maar onze moderne verwachtingen en de scheidslijnen die we zo graag willen trekken. Sir Isaac Newton was één der grootste natuurkundigen ooit. Toch hield hij zich het grootste deel van zijn leven met onderwerpen bezig die volstrekt niet door enige wetenschappelijke beugel kunnen. Moeten we hem dan ook maar een ander etiket opplakken?
    Ik vind het handiger om er steeds aan te herinneren dat woorden destijds iets (heel) anders betekenden dan nu. Wedden dat men over een eeuw of twintig onder “historicus” weer iets anders verstaat? Gaan ze zich misschien afvragen of ze jou nog wel oudhistoricus kunnen noemen.

    1. Dieter Verhofstadt

      De anekdote over Newton is des te treffender omdat het naar huidige normen ondenkbaar is dat Newton zich het gros van zijn tijd op onproductieve zaken als theologie zou werpen. Het maakt hem geen minder groot wetenschapper, wél toont het hoe verschillend de denkwerelden zijn geweest door de tijden heen.

      De vergelijking gaat echter niet helemaal op: Newtons merkwaardige interesse voor theologie heeft de waarachtigheid van zijn wiskunde of natuurkunde niet in het gedrang gebracht. Het was eerder omgekeerd denk ik: zijn succes in de wetenschap verleidde hem om zijn krachten los te laten op het godsvraagstuk.

      Bij moraalridders, hagiografen en mythologen is er wel een verweving van de authentieke geschiedschrijving en de fantasie of de moraliteit.

      Toch ben ik het eens met deze kritiek. Het is niet zinvol om de geschiedschrijvers van toen met een strikte term te onderscheiden van de huidige, net zoals de scheiding tussen astrologen en astronomen vandaag, verhult dat beide activiteiten vroeger wél versmolten.

      Overigens is de idee dat elke correct benoemde wetenschapper zich ten allen tijde van de wetenschappelijke methode bedient, zeer wankel, zoals de druïdeske aanpak van de pandemie in België toont.

  3. Bert van der Spek

    (Het is een zogeheten “valse vriend”: vergelijk het met de antieke woorden India en Hebreeuws, die lijken op bij ons bekende begrippen maar in feite slaan op Pakistan en het Aramees.). Nog twee valse vrienden. Het Romeinse begrip “villa” verschilt van het moderne begrip dat door archeologen wordt gebruikt en het woord ” polis” in de moderne handboeken heeft weinig van doen met het Griekse woord ” polis” bij Griekse schrijvers en in Griekse inscripties.

  4. Frans Buijs

    Geschiedvorsing is er niet om mensen een geweten te schoppen… Zodra het over slavernij en kolonialisme gaat, zijn er een hoop lieden die dat principe uit het oog verliezen.

    1. Je hoort mij ook niet zeggen dat ons onderwijs waardevrij is. En zolang de financiering van de wetenschap loopt via de politiek, zullen er onderzoekers zijn die eerst kijken hoe de wind waait. Dat is tot een bepaald punt onvermijdelijk, maar we hebben geschiedtheorie om de schade zo beperkt mogelijk te houden. Het gebrek aan nadruk op kwaliteitsnormen, dat was wel vermijdbaar.

  5. Sara

    Het lijkt mij moeilijk te ontkomen aan een moraliserend, c.q. oordelend aspect.
    Wat is een goed verhaal zonder goed en kwaad?
    Heeft Tacitus hiermee een trend gezet of bestond die al eerder? In de oudheid werd toch meestal een leider opgehemeld in de door hem bestelde ‘geschiedschrijving’?
    Tacitus was blijkbaar zo onafhankelijk als historiënschrijver dat hij zich een oordeel kon veroorloven.
    Ik betwijfel of een Theophylactus Simocatta (6e eeuw) Tacitus had gelezen, maar in zijn historiën beschrijft hij ook hoe negatief het leidinggeven van bepaalde Perzische koningen uitpakte als gevolg van hun arrogantie en onvermogen te reageren op onverwachte situaties.
    Maar om dat nou moralistisch te noemen?

Reacties zijn gesloten.