De wederopstanding

Lazarus (Catacombe van Callixtus, Rome)

De geschiedenis van Lazarus veronderstel ik bekend: Jezus wekte de broer van Maria en Marta op uit de dood. Afgaande op de vele vroegchristelijke afbeeldingen en op het feit dat men op Cyprus al vroeg het (tweede) graf van Lazarus vereerde, was het een populair verhaal. Logisch ook: Lazarus kon gelden als bewijs voor het christelijke geloof dat de dood niet het einde was.

Het Lazarusverhaal illustreert ook hoe in de oude wereld de hiernamaalsverwachting in ontwikkeling was. Zoals gastauteur Alexander Smarius op deze blog al eens vertelde, geloofden de meeste mensen dat je na je overlijden

  • óf er helemaal niet meer was
  • óf op een of andere manier voortleefde, bijvoorbeeld als schim in de onderwereld of in een of andere vorm.

In beide scenario’s vormde de dood het definitieve einde van dit leven. Het verhaal van Lazarus toont nu dat de toenmalige mensen een derde mogelijkheid waren gaan overwegen: de dood als intermezzo. Anders gezegd: je leeft, sterft en komt opnieuw tot leven.

Lees verder “De wederopstanding”

Joodse literatuur (3): hellenisme

Blad uit het Leidse Makkabeeënhandschrift

Dit is het derde deel van een chronologisch overzicht van de joodse literatuur, waarvan het eerste deel hier was. Een beredeneerd overzicht vindt u daar. Ik eindigde het tweede deel met de komst van Alexander de Grote. In de hierop volgende hellenistische periode ondervond het jodendom Griekse invloeden, waar het zich ook tegen afzette.

Vanaf deze periode is de joodse religieuze literatuur niet dezelfde als die van wat tegenwoordig geldt als de Bijbel. De diverse stromingen in het toenmalige jodendom erkenden verschillende teksten als geïnspireerd. Pas in de tweede eeuw na Chr. begon de huidige canon van de joodse Bijbel te domineren.

Lees verder “Joodse literatuur (3): hellenisme”

1 Henoch voor beginners

De avonturen van de achttiende-eeuwse Schotse ontdekkingsreiziger James Bruce behoren tot de grote verhalen van de mensheid. Hij wilde weten waar de Nijl vandaan kwam. Hij ging dus op reis naar Alexandrië in het Ottomaanse Rijk, bezocht Jeddah in Arabië, stak over naar Afrika, won het vertrouwen van keizer Tekle Haymanot II van Ethiopië, verbleef twee jaar aan zijn hof, reisde in 1770 door naar de bron van de Blauwe Nijl, volgde die stroomafwaarts tot Khartoum, werd gearresteerd door de sultan van Sennar, ontsnapte, werd nog eens overvallen, en bereikte Aswan in het veilige Ottomaanse Rijk. Waarop hij terugkeerde naar de woestijn om de boeken terug te halen die hij bij de overval was verloren.

Edities en vertalingen

Zo kregen de West-Europese geleerden drie exemplaren van het Ethiopische Boek Henoch ofwel 1 Henoch. Een intellectuele schat, waarmee de Europese geleerden vervolgens niets deden. Pas in 1800 keek de Franse oriëntalist Silvestre de Sacy ernaar om. Hij zou enkele delen uit het Ge’ez hebben vertaald en hebben gepubliceerd in dit deel van het Magasin Encyclopédique, maar ik heb het niet gevonden. (Wat niet wegneemt dat het een feest is in dat soort oude wetenschappelijke tijdschriften te bladeren. De brede kennisliefde spat van elke bladzijde.) Pas in 1851 was er een wetenschappelijke editie. Duits, uiteraard.

Lees verder “1 Henoch voor beginners”

Zo oud als Metusalem

Een oude man (gevelsteen, Oude Looiersstraat 4, Amsterdam)

Een vraag bij de mail: waarom staan in de geslachtslijsten in het Bijbelboek Genesis – en dan vooral de hoofdstukken 5 en 11 – mensen vermeld die zo ongelooflijk oud werden? Adam werd 930, zijn zoon Set 912, diens zoon Kenan 905, enz. De oudste is Metuselach (ook wel Metusalem), die 962 jaar oud zou zijn geworden.

De Bijbel zelf begint een antwoord te geven op de vraag. In het zesde hoofdstuk van Genesis lezen we dat er steeds meer mensen op aarde kwamen en dat die dochters kregen. De “zonen van de goden” zagen hoe mooi die waren en kozen hun als vrouw. Daarop bepaalde God dat de mensen nog maar 120 jaar oud mochten worden.

Als u het gevoel hebt dat er iets ontbreekt, dan heeft u gelijk. Het feit dat de zonen van de goden omgang hadden met de dochters van de mensen, is immers geen reden om de mensheid een kortere levensduur te geven, maar Gods motief blijft onvermeld. We hebben echter een alleszins redelijk vermoeden over de informatie die de auteur van dit deel van de Bijbel bij zijn publiek bekend kon veronderstellen: die informatie is namelijk te vinden in de tekst die bekendstaat als het Boek der wachters, dat bekend is uit (onder andere) de Dode Zee-rollen. Hierin lezen we dat de “zonen van de goden” engelen waren die bij de vrouwen nogal agressieve kinderen hadden verwekt, waardoor de menselijke misère ontstond. Dit was het antieke joodse antwoord op de vraag waar het kwaad vandaan kwam. (Het idee van een Zondeval in het Paradijs is veel jonger.)

Lees verder “Zo oud als Metusalem”

Zahak, Azi Dahaka, Azazel

toos_mausoleum_firdowsi_sculpture_feryedun_sedighi_24
Zahak in het mausoleum van Ferdowsi

Dit wordt een curieus stukje over middeleeuwse poëzie, mythologie, de Bijbel, joden, Iraniërs, archeologie en het kerstverhaal, dus zet u schrap.

We beginnen met de Perzische poëzie, meer in het bijzonder met de Shahname van Ferdowsi, het nationale epos van Iran, geschreven rond het jaar 1000. In de eerste verhalen speelt een zekere Zahak een rol, die door een kwade genius wordt aangezet tot allerlei kwaad gedrag en verandert in een duivel in mensengedaante, herkenbaar aan twee mensenetende slangen die uit zijn schouders groeien. Uiteindelijk wordt hij verslagen door de held Fereydun, die hem opsluit in een grot onder de aarde, waar hij tot het einde der tijden zal wachten. Het is afgebeeld op het plaatje: een reliëf uit het mausoleum van Ferdowsi in de Iraanse stad Toos, vervaardigd door de beeldhouwer Abdolhossein Sadeghi.

Lees verder “Zahak, Azi Dahaka, Azazel”

Joodse literatuur (3)

Jona en de grote vis (Sarcofaag, Römisch-Germanisches Zentralmuseum, Mainz)

[Dit is het derde van vijf stukjes over de bronnen van mijn komende boek Israël verdeeld; het eerste is hier.]

De Perzische tijd, van 539 tot 332 v.Chr., zag grote veranderingen binnen de Joodse godsdienst. Het exclusivisme van de Verbondstheologie, waarin één uitverkoren volk op één plaats één God diende, werd bijgesteld. Hoewel de tempelcultus inmiddels was hersteld, bevatten de tijdens de Perzische heerschappij geschreven slothoofdstukken van Jesaja opnieuw beschrijvingen van een nieuw Jeruzalem, waarin de tempel het gebedshuis van alle volken zou zijn. Opnieuw is er het idee van een vernieuwde wereld, waarin in feite de paradijstoestand zal worden hersteld.

Lees verder “Joodse literatuur (3)”