De Skythen (2)

De kunst van de Skythen: paardenbeslag in de vorm van een hert (Antikensammlung, Munchen)

Dat Cunliffes boek The Scythians. Nomad Warriors of the Steppe niet werkelijk overtuigt, zoals ik al zei, ligt voor een deel aan de materie. Wie schrijft over pakweg de oude Egyptenaren kan wel het een en ander bekend veronderstellen: een handvol koningsnamen, piramiden, goden met dierenhoofden, de Nijl, en dat alles in de drie millennia voor het begin van onze jaartelling. Maar waar Hövsgöl Aimag en het Dzhungar-basin liggen, wat een kurgan is en wanneer de Samara-Oeral-cultuur valt te dateren, dat is lastiger. Ligt de Syr Darya nou ten zuiden of ten noorden van de Amu Darya? Wat was het verschil ook alweer tussen Saka Tigrakhauda en de Saka Haumavarga? Het ligt niet aan Cunliffe dat een lezer het moeilijk vindt de aandacht erbij te houden, zeker omdat hij probeert compleet te zijn en geen grafheuvel onvermeld lijkt te willen laten. Het duizelt je echter van de namen.

Herodotos’ Skythen

Een ander probleem is wel Cunliffes eigen keuze: de enorme rol van het vierde boek van Herodotos. Nu mogen we zeker blij zijn dat we deze vijfde-eeuwse beschrijving van het leven ten noorden van de Zwarte Zee hebben, maar Cunliffe stapt wat makkelijk over de problemen heen. Dat probleem is niet, zoals wel wordt beweerd, dat Herodotos’ Skythen een soort anti-Grieken zijn, de barbaren die nodig zijn om de Grieken beschaafd te laten lijken. Zo simpel werkt antieke etnografie niet: die “ander” is niet slechts een anti-Griek maar is altijd ook een alter ego.

Lees verder “De Skythen (2)”

Antieke paarden

Romeins legerpaard uit Ockenburg (Museon, Den Haag)
Dit Romeinse paard uit Ockenburgh was opvallend groot, vergeleken met de paarden die de naburige Cananefaten gebruikten. In het antieke Zuid-Holland bestonden dus minimaal twee paardensoorten naast elkaar (Museon, Den Haag).

Ik schreef een paar dagen geleden een stukje over de verspreiding van de Indo-Europese talen. Oorspronkelijk werden die – volgens de meest gebruikelijke interpretatie van het complexe bewijsmateriaal – gesproken door de mensen van de Yamnaya-cultuur (kurgan-cultuur, putgrafcultuur…) uit Oekraïne. Die hadden het paard gedomesticeerd, wat hun extra mobiliteit verschafte. Hun cultuur verspreidde zich over een steeds groter gebied en ze namen hun taal met zich mee. Of beter gezegd talen. Door de steeds grotere onderlinge afstanden viel de oertaal steeds verder uiteen.

De expansie naar het westen begon tussen 3500 en 3000 v.Chr.: eerst langs de Zwarte Zee naar de Beneden-Donau – u leest er hier meer over – en dan daarvandaan stroomopwaarts naar het Karpatenbasin en daarvandaan naar West-Europa, later ook van de Beneden-Donau over het Balkangebergte richting Griekenland. Die laatste beweging wordt geplaatst rond 2000 v.Chr. De uitbreiding naar het oosten begon op datzelfde moment – eerst naar Kazachstan, later door Turkmenistan en Oezbekistan naar het zuiden, en tot slot richting Iran en India. Zoals de trouwe lezers van deze blog weten, is dit beeld van de recente Prehistorie gebaseerd op taalkundig en archeologisch materiaal en in 2015 bevestigd door DNA-onderzoek, al blijven er natuurlijk vragen en vraagjes.

Lees verder “Antieke paarden”

Dood paard

Paardenskelet uit Gonur Deppe
Skelet van een paard, Gonur Deppe

Misschien wel de grootste ontdekking van de geesteswetenschappen:

  • eerst ontdekking van de Indo-Europese taalfamilie,
  • vervolgens het proces van reconstructie van deze oertaal,
  • daarna het leggen van een verband met de archeologische resten van de Yamnaya-cultuur (Yamna-cultuur, kurgan-cultuur, putgrafcultuur…) die tussen 3600 en 2300 v.Chr. heeft bestaan in Oekraïne/Zuid-Rusland
  • tot slot de bevestiging daarvan door het DNA-onderzoek.

Taalkundigen, historici, archeologen, DNA-onderzoekers: in de geesteswetenschappen bereik je vooral resultaat als je je niet beperkt tot kleine specialismen. De impact van de ontdekking is ondertussen immens: we zijn volken gaan definiëren aan de hand van taal, wat eigenlijk een heel rare innovatie is geweest, met vérstrekkende politieke gevolgen, zoals iedere Belg u kan uitleggen.

Op de achtergrond speelt dan nog een andere, even interessante kwestie: de verklaring waarom de Indo-Europese taalfamilie zich van Ierland tot India en van Spanje tot Siberië heeft kunnen verspreiden. Er zijn diverse factoren te noemen, zoals de genetische mutatie die een deel van het afweersysteem onklaar maakte, waardoor mensen met wat ik maar even “Indo-Europees DNA” zal noemen (u mag de benodigde slagen om de arm zelf invoegen) niet langer allergisch reageerden op melk van andere diersoorten. Normaal gesproken zou je ziek worden van koeien- of geitenmelk, maar Indo-Europeanen hebben daar minder last van en dat gaf ze in een koud klimaat een extra bron van voedingsstoffen. Een andere verklaring, mijns inziens belangrijker, is dat ze beschikten over paarden.

Lees verder “Dood paard”

Een Hallstatt-wagen uit de Elzas

Reconstructie van een wagen uit de Hallstatttijd (Palais Rohan, Straatsburg)

Ik heb al eerder geschreven over de Indo-Europese migraties, waarvoor inmiddels zeer sterke DNA-aanwijzingen zijn. Een oudere aanwijzing is de verspreiding van de grafheuvels die in jargon worden aangeduid als kurgan. Zo’n heuvel is in feite het zand dat overblijft als je in een put een houten grafkamer hebt gebouwd en de boel weer dichtgooit. In die grafkamer lagen, behalve de gebruikelijke grafgiften en de resten van de overledene, ook diens paarden en wagen. Deze begraafwijze verspreidde zich met de Indo-Europees-sprekenden naar het westen en bleef eeuwen bestaan; terwijl de oudste voorbeelden dateren uit het derde millennium v.Chr. (in de Kaukasus; recent ontdekt voorbeeld), is een zeer jong voorbeeld het graf van Karanovo in Bulgarije, dat stamt uit de Romeinse tijd.

De karren die met de doden werden meegegeven hadden meestal dichte wielen. Het waren dus vervoermiddelen en geen strijdwagens, die bespaakte wielen hadden. Niet dat er geen graven zijn met strijdwagens; in Nederland bezit het Allard Pierson-museum een reconstructie uit Cyprus, getrokken door vier paarden en voorzien van twee spaakwielen. Duidelijk gebouwd op snelheid, al is maar de vraag of zulke wagens werkelijk in de strijd zijn benut. Homeros beschrijft ze als een soort taxi’s die de zwaarbepantserde krijgers naar het front rijden.

Lees verder “Een Hallstatt-wagen uit de Elzas”

De Indo-Europese migraties

Een stille getuige van de Indo-Europese migraties: de stele uit Nevsha (Archeologisch Museum van Varna)

Zoals ik gisteren vertelde, is de vraag waarom de Indo-Europese talen op elkaar lijken, in een kwaad licht komen staan doordat de nationaalsocialisten zich meester maakten van de hypothese dat de veronderstelde Urheimat, waar de Indo-Europeanen hadden gewoond voor ze naar alle windstreken waren gemigreerd, had gelegen op de Noordduitse Laagvlakte. In de nationaalsocialistische interpretatie waren de oerbewoners van dat gebied (de “Ariërs”) autochtoon, onvermengd met migranten die bij hen waren komen wonen, raszuiver en daardoor in allerlei opzichten briljant.

Er was een tweede reden waarom het onderzoek stokte. Weliswaar betwijfelde niemand dat de Indo-Europese talen op elkaar leken doordat ze afstamden van één oertaal, maar men had domweg onvoldoende gegevens om daarover werkelijk uitspraken te doen. Zoals we zagen, probeerde men eerst aan de hand van de gedeelde woordenschat enkele aspecten van het thuisland te reconstrueren – er waren bepaalde dieren en gewassen geweest, men had de ploeg gekend en men had er met karren gereden – en was zo’n reconstructie in principe archeologisch toetsbaar.

Lees verder “De Indo-Europese migraties”

Sogdië en Perzië

Een krijger van de Centraal-Aziatische steppe (British Museum)
Een krijger van de Centraal-Aziatische steppe (British Museum)

Zoals ik in de eerste aflevering in deze onregelmatige reeks over Centraal-Azië heb aangegeven, is de geschiedenis het beste samen te vatten als een viertal “vegen” over de landkaart, waarin achtereenvolgens de eenheid werd geschapen (een veeg van noord naar zuid die we kunnen associëren met de komst van de Indo-Iraanse volken), de religieuze scheidslijnen werden getrokken, de etnische kaart tot stand kwam en de huidige staten werden gevormd. Daar tussenin waren periodes van betrekkelijke rust.

Die eerste rustperiode duurde zo’n twee millennia, van ergens rond het midden van het tweede millennium v.Chr. tot de komst van de islam in de zevende eeuw. Er woonden verschillende verwante volken in het gebied, die elkaar redelijk konden verstaan en zaken als de vuurcultus met elkaar deelden. In Iran gaat het vanaf pakweg 900 v.Chr. om bijvoorbeeld de Perzen, Meden en Parthen, terwijl in het huidige Afghanistan de Arachosiërs en Baktriërs verbleven.

Lees verder “Sogdië en Perzië”