De Petrus van Fik Meijer (2)

Petrus (gevelsteen Prinsengracht 1, Amsterdam)

[Ik wijd vandaag een stuk aan het boek Petrus. Leerling, leraar, mythe van Fik Meijer. Ik wil tonen dat er voor geschiedschrijving en wetenschapscommunicatie kwaliteitsnormen zijn. Meijer haalt die niet, zal bij menig lezer scepsis oproepen en draagt zo bij aan het afkalvende draagvlak voor de oudheidkundige wetenschappen. Het eerste deel is hier.]

Verouderde interpretaties

Zie ik het goed, dan citeert Meijer niet-Griekstalige joodse teksten (apocriefen, Dode Zee-rollen en rabbijnse literatuur) allemaal uit de secundaire literatuur. Net als in Jezus en de vijfde evangelist is Petrus dus een boek over een jood, geschreven zonder te kijken naar de joodse bronnen. De uitzondering die deze regel bevestigt is de Grieks-schrijvende joodse historicus Flavius Josephus, die Meijer vrijwel letterlijk volgt.

Josephus was een aristocraat die zich aan zijn privileges verplicht voelde op te komen voor de Joden én hun leiders. (Daarin was hij overigens niet anders dan zijn tijdgenoten Tacitus en Ploutarchos.) In Josephus’ visie waren niet alle Joden anti-Romeins, maar was het verzet beperkt tot een kleine groep, die niet luisterde naar het goedbedoelde leiderschap van de joodse elite. Die kleine groep zou sinds de Romeinse annexatie voortdurend de orde hebben verstoord: in de jaren tussen 6 en 66 na Chr. zou het van kwaad tot erger zijn gegaan tot de Joodse Oorlog was uitgebroken en in 70 Jeruzalem was verwoest. Althans volgens Josephus.

Meijer nam deze visie al over in Jezus en de vijfde evangelist en ook in Petrus lezen we dat “verschillende bevolkingsgroepen het met elkaar aan de stok” kregen. We weten echter dat de tijd waarin Jezus leefde en Petrus zijn debuut maakte als religieus leider, betrekkelijk rustig was: sub Tiberio quies, schrijft Tacitus, en Josephus weet voor de eerste helft van zijn periode de voor zijn betoog noodzakelijke rebellen niet te noemen. Niemand volgt Josephus dan ook.

Behalve Meijer. En, vooruit, Jesus Christ Superstar.

Een tweede gevolg van Meijers geringe kennis van de joodse bronnen is dat hij allerlei verouderde interpretaties herhaalt. Van de sadduceeën heet het dat ze samenwerkten met de Romeinen, hoewel we slechts één sadducee bij naam kennen: de in het vorige stukje al genoemde Ananos II, die vanaf 67 leiding gaf aan de anti-Romeinse opstand. Het door Meijer gerecyclede idee dat de sadduceeën een rijke, pro-Romeinse stroming waren, staat allang ter discussie. Elders definieert Meijer de zeloten in Jezus’ tijd als een “radicale Joodse groepering die geweld niet schuwde”, hoewel die groepering voor het eerst wordt vermeld in 68, toen ze Ananos’ provisorische regering overvleugelde. Het woord wordt daarvóór alleen gebruikt voor individuen, die hun fanatisme niet per se gewelddadig uitleefden.

Meijer stelt de sekte van de Dode Zee-rollen gelijk aan de bewoners van het Qumran en de door Josephus genoemde essenen. Deze interpretatie, verdedigd door pater De Vaux, die Qumran opgroef en de ruïne interpreteerde als klooster, zou juist kúnnen zijn, maar is in elk geval in Nederland omstreden. Nu hoef je, schrijvend voor het grote publiek, niet met elke wetenschappelijke discussie rekening te houden, maar wél als het gaat om een debat dat bij dat grote publiek bekend is. En dat is dankzij de literatuur over de Dode Zee-rollen en een tijdschrift als Met andere woorden het geval. Petrus is onvoldoende afgestemd op wat de doelgroep kan weten.

Kortom: doordat Meijer de bronnen niet beheerst, denkt hij, zoals zoveel mensen in een postchristelijke samenleving, nog altijd vanuit een door het christendom bepaalde Vorverständnis en maakt hij herkenbare fouten. Vorverständnis is een chique manier om te zeggen dat je altijd eigentijdse vooronderstellingen meeneemt als je een antieke tekst leest. Meijer moet dat zijn studenten hebben uitgelegd, maar trekt in zijn eigen werk de consequenties niet, namelijk dat hij zich in de judaica had moeten inlezen alvorens over het jodendom te gaan schrijven.

Conflicterende informatie

Ik beschreef al eens hoe Meijer in Macht zonder grenzen conflicterende informatie wegredeneerde. Ook in Petrus weet hij er niet goed raad mee, zoals in de bekende scène waarin Simon de bijnaam Petrus krijgt. Het probleem is bijna even bekend: de evangelisten (alle vier) negeren dat woordgebruik nogal eens. In bijv. Matteüs 17.25, Marcus 14.37, Lukas 22.31 en Johannes 21.15-17 lijkt Jezus niet te weten welke bijnaam hij Simon heeft gegeven. Meijer lost dit op door de conflicterende informatie weg te moffelen.

Deze kinderbijbelaanpak valt natuurlijk op. (Een mailtje van iemand die constateerde dat Meijer zich er hier knap makkelijk van afmaakt, vormde voor mij de aanleiding over dit boek te bloggen.) Meijers nonchalance komt zijn eigen geloofwaardigheid en die van zijn vak niet ten goede en bewijst opnieuw dat Petrus niet is afgestemd op wat de doelgroep kan weten.

Een ander voorbeeld is de tegenspraak tussen Handelingen en de brieven van Paulus. Deze noemt zichzelf in de brieven “apostel van de heidenen”, terwijl de Paulus van de Handelingen primair joden als doelgroep heeft. Een ander verschil: de auteur van Handelingen negeert dat Paulus hechtte aan zijn status als apostel en ontzegt hem in feite zijn apostolisch mandaat. Meijer erkent dat Handelingen de trekken heeft van een antieke roman – en terecht: historici slaan de betrouwbaarheid veelal laag aan – maar meent desondanks dat de auteur over het algemeen goed op de hoogte was van het doen en laten van de predikers. Meijer volgt Handelingen dan ook trouw, zelfs als dat tegen Paulus’ eigen woorden ingaat.

Neem de vergadering in Jeruzalem, waarin Jezus’ volgelingen spraken over de vraag hoe en in welke mate niet-joodse christenen vielen onder de Wet. Paulus schrijft in Galaten 2.1-10 dat hij aan de christelijke leiders, waaronder Petrus, had uitgelegd wat hij had verkondigd (dat de Wet niet gold voor niet-joden) en dat hij hun goedkeuring had gekregen. In Handelingen 15.29 lezen we daarentegen dat verschillende regels uit de Wet voor niet-joodse gelovigen van belang bleven. Meijer kiest zonder meer voor deze tweede interpretatie, hoewel hij als hoogleraar zijn studenten toch het verschil moet hebben uitgelegd tussen een primaire en een secundaire bron.

Zou Meijer een pastoor of dominee zijn die een stichtelijke tekst schreef, ik zou er geen punt van maken dat hij conflicterende informatie wegliet. Voor historici geldt echter dat ze álle bewijsmateriaal moeten overwegen. Ze hebben immers al zo weinig informatie. Op deze manier is Petrus geen geschiedenisboek maar een semi-kritische versie van een verhaal waarvan de zwaartepunten die zijn van het christendom van vóór de jaren ’60.

[Wordt om 10:00 afgerond]

Deel dit:

4 gedachtes over “De Petrus van Fik Meijer (2)

  1. Dick Beumer

    Beste Jona,
    Dank voor je scherpzinnig fileren van het Petrusboek van Fik Meijers. Je zakelijke argumenten snijden hout. Jammer van de verschillende argumenta ad hominem. Jou hoef ik niet te vertellen wat een drogreden is. Je stukken zouden zonder die persoonlijke aanvallen aan kracht winnen. Niettemin ben ik een fan van je Mainzer, iedere dag en heel veel inhoud! Uniek, werkelijk,
    Met vriendelijke groet,
    Dick Beumer

    1. Ik probeer te bedenken welke opmerkingen je als “ad hominem” typeert. Of beter, ik probeer te zien waar ik me niet beperk tot een feitelijke constatering (bijv. dat Meijer weinig kennis van judaica bezit, de methode niet toepast, enz.) maar hem een persoonlijk gebrek aanwrijf (wat inderdaad niet kan). Voor zover ik kan zien blijf ik ter zake.

      1. mnb0

        Het is een wijdverbreid misverstand te stellen dat iedere aanval op een persoon ook een ad hominem drogreden is. Zelfs persoonlijke gebreken hoeven nog geen ad hominem te zijn: “X is toondoof dus is de kans groot dat hij onzin over Mozart schrijft” is geen drogreden.

  2. ‘Als Meijer een pastoor of dominee zou zijn…’. Daar zeg je wat. Ik heb liever een pastoor of dominee die de wetenschap, in dit geval de oudheidkunde, serieus neemt. Aangezien veel dominees en pastoren een universitair geschoold zijn hebben ook zij een verantwoordelijkheid ten opzichte van de wetenschap en het bijhouden van de ontwikkelingen. Op die werkvloer is nog een boel te winnen.

Reacties zijn gesloten.