Kajafas

Derde-eeuwse schildering van een joodse hogepriester (Aäron) bij de tempel. Deze wandschildering komt uit de synagoge van Doura Europos.

Vandaag een stukje over een van de bekendste personages uit het Nieuwe Testament: de joodse hogepriester Kajafas. In functie van 18 tot 37 na Chr. De man die Jezus verhoorde en uitleverde aan de Romeinse gouverneur Pilatus. Kajafas’ naam is bijna spreekwoordelijk voor een corrupte bestuurder. Desondanks weten we – het is immers oudheidkunde, de wetenschap van de dataschaarste – frustrerend weinig.

Eerst maar even de naam. Kajafas is de Griekse weergave van het Aramese Qayyapâ. Dat was een tweede naam. Zijn voornaam was Jozef.

Sadducee?

Over zijn afkomst is niets bekend, maar hij zal hebben behoord bij een rijke familie, want hij trouwde met een dochter van de hogepriester die in onze bronnen nu eens Annas, dan weer Ananos en ook wel Chanan wordt genoemd. Die was in functie van 6 tot 15 en bleef ook daarna invloedrijk. Volgens de Joodse historicus Flavius Josephus waren vijf van zijn zoons hogepriester; we kunnen daar dus zijn schoonzoon Jozef Kajafas aan toevoegen.

Lees verder “Kajafas”

De Brief van Jakobus

Jakobus de Rechtvaardige (fresco uit de Mar Saba-kerk in Eddé)

Het christendom, zo beweerde men tot in de jaren tachtig, is ontstaan doordat Paulus het joodse geloof van Jezus verving door een geloof in Jezus, waardoor ook niet-joden op de naderende dag des oordeels konden worden gered. De publicatie van de Dode-Zee-rol die bekendstaat als 4QMMT en het Nieuwe Perspectief op Paulus weerlegden deze visie. We zoeken de oorzaak van het scheiden der wegen nu eerder bij Domitianus’ harde toepassing van de Fiscus Judaicus.

Feit blijft dat Paulus niet-joden uitnodigde bij het Verbondsvolk. Niet iedereen dacht daar zo over en ook hun stemmen klinken in het Nieuwe Testament, zoals in de Brief van Jakobus. Er is wel geopperd dat de auteur de broer van Jezus is geweest, de Jakobus de Rechtvaardige die in 62 in opdracht van hogepriester Ananos II is gestenigd. Als het waar is, hebben we meteen terminus ante quem voor de brief.

Lees verder “De Brief van Jakobus”

Sadduceeën (2)

Maquette van de tempelcomplex in Jeruzalem (Israel Museum, Jeruzalem)

[Tweede deel van een stuk over de sadduceeën. Het eerste ging een uur geleden online en is hier.]

Hypothesen op hypothesen stapelen

Als de hogepriester Ananos II inderdaad een sadducee was, en het lijkt me niet zinvol dat te betwijfelen, is het niet al te ver gezocht aan te nemen dat ook zijn vader (de Annas uit Handelingen 4.6), zijn vijf broers, zijn neef en zijn zwager Kajafas sadduceeën waren. Dat betekent dat de sadduceeën in vijfendertig van de zestig jaren tussen 6 en 66 n.Chr. in Jeruzalem het hoogste religieuze gezag uitoefenden.

Het kunnen er zelfs meer zijn als het waar is dat ook de families van Boethos, Kathros en Fiabi sadduceeën waren. Dan hadden de sadduceeën het hogepriesterschap in feite gemonopoliseerd, maar het bewijs voor deze families is zwakker dan dat voor de familie van Ananos. We dreigen, met andere woorden, hypothesen op hypothesen te gaan stapelen.

Lees verder “Sadduceeën (2)”

Sadduceeën (1)

Schriftgeleerde met boekrol (Catacombe van Petrus en Marcellus, Rome)

Een Jood behoorde tot het uitverkoren volk; in dank daarvoor hield hij zich aan de Wet van Mozes; om dat zo goed mogelijk te doen, bediscussieerden schriftgeleerden de details. We spreken van halacha. Zo ontstonden diverse stromingen, waarvan de farizeeën de bekendste zijn. Je hoort ook over zeloten, sicariërs, essenen. Daarnaast was er de sekte die bekend is van de Dode-Zee-rollen uit Grot 1 bij Qumran. Volgens verouderd onderzoek is die sekte dezelfde als die van de essenen, maar dat is bepaald niet onomstreden. We lezen verder over herodianen, die misschien ook al gelijk zijn aan de essenen. En dan zijn er nog sadduceeën. Daarover wil ik het vandaag hebben.

De sadduceeën worden vaak gepresenteerd als rijke, pro-Romeinse joden, met veel invloed op de tempelcultus. Dit laatste lijkt in eerste instantie te zijn gebaseerd op weinig meer dan een terloopse opmerking uit de Handelingen van de apostelen (5.17), waarin staat dat hogepriester Annas medestanders had onder de sadduceeën. Inhoudelijker is de typering van Flavius Josephus dat de sadduceeën naast de Wet geen normatieve boeken hadden. Daarin verschilden ze van de andere halachische stromingen. De lijst van normatieve boeken van de farizeeën was bijvoorbeeld veel langer: min of meer wat nog altijd de joodse Bijbel is. De sekte van de Dode-Zee-rollen erkende naast de Wet en enkele profeten ook eigen geschriften (zoals 4QMMT), maar lijkt bijvoorbeeld Ester niet te hebben erkend.

Lees verder “Sadduceeën (1)”

De Joodse Opstand (4)

Misschien stelt dit portret uit de Ny Carlsberg Glyptotek in Kopenhagen Flavius Josephus voor, de voornaamste bron voor de Joodse Opstand. Zeker is dat niet.

[Vierde deel van een reeks over de Joodse Opstand in 66-70 na Chr. Het eerste deel was hier.]

De Joden hadden het garnizoen van Jeruzalem uitgemoord en een Romeinse strafexpeditie verslagen. Ze wisten dat er nu geen compromis met Rome meer mogelijk was. Een nieuwe hogepriester creëerde een provisionele regering waarin ook enkele bij het volk populaire leiders waren opgenomen, zoals de al genoemde Simeon ben Gamaliël. Ook de sadducee Ananos II maakte deel uit van deze regering, een oud-hogepriester die we tevens kennen als de man die de opdracht gaf om Jakobus de Rechtvaardige, de broer van Jezus, te stenigen. Het nieuwe bestuur lijkt vooral de macht voor de traditionele elite te hebben willen behouden en, als ze eenmaal het radicaliserende volk weer tot de orde had geroepen, onderhandelen met Rome.

Daarom zond het nieuwe bewind generaals naar de andere delen van het land, die zowel de verdediging tegen de legioenen moesten organiseren als de eigen bevolking disciplineren. Josephus kreeg daarbij de belangrijkste sector toegewezen: Galilea in het noorden, waar hij als eerste contact zou maken met de Romeinse troepen. Voor zover bekend had hij geen militaire ervaring, maar hij had in 64 Rome bezocht  – heeft hij de stad zien branden?  – en kende de keizerin. Voor het diplomatieke spel dat een generaal moest spelen, kon dit, zoals zal blijken, aanzienlijke voordelen hebben.

Lees verder “De Joodse Opstand (4)”

De Petrus van Fik Meijer (2)

Petrus (gevelsteen Prinsengracht 1, Amsterdam)

[Ik wijd vandaag een stuk aan het boek Petrus. Leerling, leraar, mythe van Fik Meijer. Ik wil tonen dat er voor geschiedschrijving en wetenschapscommunicatie kwaliteitsnormen zijn. Meijer haalt die niet, zal bij menig lezer scepsis oproepen en draagt zo bij aan het afkalvende draagvlak voor de oudheidkundige wetenschappen. Het eerste deel is hier.]

Verouderde interpretaties

Zie ik het goed, dan citeert Meijer niet-Griekstalige joodse teksten (apocriefen, Dode Zee-rollen en rabbijnse literatuur) allemaal uit de secundaire literatuur. Net als in Jezus en de vijfde evangelist is Petrus dus een boek over een jood, geschreven zonder te kijken naar de joodse bronnen. De uitzondering die deze regel bevestigt is de Grieks-schrijvende joodse historicus Flavius Josephus, die Meijer vrijwel letterlijk volgt.

Josephus was een aristocraat die zich aan zijn privileges verplicht voelde op te komen voor de Joden én hun leiders. (Daarin was hij overigens niet anders dan zijn tijdgenoten Tacitus en Ploutarchos.) In Josephus’ visie waren niet alle Joden anti-Romeins, maar was het verzet beperkt tot een kleine groep, die niet luisterde naar het goedbedoelde leiderschap van de joodse elite. Die kleine groep zou sinds de Romeinse annexatie voortdurend de orde hebben verstoord: in de jaren tussen 6 en 66 na Chr. zou het van kwaad tot erger zijn gegaan tot de Joodse Oorlog was uitgebroken en in 70 Jeruzalem was verwoest. Althans volgens Josephus.

Lees verder “De Petrus van Fik Meijer (2)”

De Petrus van Fik Meijer (1)

Wie via een boek van Fik Meijer kennismaakt met de Oudheid, herkent misschien dat de auteur een karikatuur biedt van wat wetenschap is. Dat is een probleem. Hij kan zich namelijk ook presenteren als lid van de academische gemeenschap, waardoor (ten onrechte) de indruk ontstaat dat oudhistorici wetenschappelijk niet meekomen, wat er op zijn beurt toe leidt dat bona fide oudheidkundigen niet de aandacht krijgen die ze verdienen.

Meijers vorige boek, Jezus en de vijfde evangelist, illustreerde het mechanisme. Het bood Jezusmythicisten op een presenteerblaadje de argumenten om te concluderen dat de emeritus-hoogleraar, en dus de wetenschap waarin hij een leerstoel bekleedde, het spoor volkomen bijster is. Helemaal onterecht is die conclusie niet: vijfendertig jaar academisch wanbeleid trekken hun sporen. Desondanks is oude geschiedenis nog altijd een serieuze activiteit. Dat wil ik tonen aan de hand van Meijers Petrus. Leerling, leraar, mythe.

Het gaat me daarbij niet om Meijers o zo zichtbare slordigheden. Ook gaat het niet om het feit dat hij (zoals wel meer oudhistorici) het grote publiek denkt te kunnen informeren op een wijze die al een kwart eeuw verouderd is. Ik wil me in plaats daarvan concentreren op fouten die voortkomen uit het onvoldoende toepassen van de historische methoden. Daardoor is Petrus, net als Jezus en de vijfde evangelist, geen geschiedenisboek zoals je van een historicus verwacht maar in feite een boek met een christelijke agenda.

Lees verder “De Petrus van Fik Meijer (1)”

Josephus over Jezus

Christus (Catacomben van Pontianus, Rome)

Afgezien van de teksten in het Nieuwe Testament is er één eerste-eeuwse tekst over Jezus van Nazaret: de Joodse auteur Flavius Josephus noemt Jezus tweemaal. De laatste van die vermeldingen is dat de hogepriester Ananos II in het jaar 62 Jakobus de Rechtvaardige liet stenigen, “de broer van de Jezus die de messias wordt genoemd”. Er is geen reden aan te nemen dat dit een christelijke toevoeging of bewerking is: een christelijke auteur zou namelijk hebben verteld dat Jakobus van een tempelmuur was geworpen, wat het binnen het christendom gebruikelijke verhaal was over de gewelddadige dood van Jezus’ familielid.

Het tweede citaat betreft Jezus’ eigen optreden. Het wordt meestal aangeduid als het Testimonium Flavianum, het “getuigenis van Flavius Josephus”.

Lees verder “Josephus over Jezus”