[Tweede deel van een stuk over antiek erfgoed in westelijk Turkije. Het eerste was hier.]
Smyrna
Vanuit Efese kun je via het orakel van Klaros en het belangrijke Karabel-reliëf uit de Late Bronstijd naar Izmir, het antieke Smyrna, met een mooi museum en een agora. Her en der verstrooid staan nog enkele Ottomaanse huizen, als herinnering aan de mooie stad die hier ooit moet zijn geweest voordat de stad door oorlog werd verwoest. De Grieken die de stad verlieten, hebben sculptuur meegenomen die nu in Athene is.
[Zesde deel van een serie van zes; het eerste is hier.]
Het Centrum voor Holocaust- en Genocide-studies van de Universiteit van Minnesota heeft de laatste Ottomaanse en eerste Turkse censuscijfers vergeleken. Terwijl in 1914 nog 2.133.190 burgers zich identificeerden als Armeniër, waren het er in 1922 nog 387.800. Dit komt deels doordat sommige Ottomaanse gebiedsdelen waren veranderd in mandaatgebieden, waar de Turkse republiek niet langer over ging; minimaal 400.000 Armeniërs hebben weten te vluchten, maar een exact cijfer valt niet te geven. Het totale aantal dodelijke slachtoffers is zo niet te bepalen, maar schattingen lopen uiteen tussen de 800.000 en 1.300.000. Niemand spreekt tegen dat er iets verschrikkelijks is gebeurd.
De Entente had aangekondigd de schuldigen te zullen berechten en de regering van de sultan in Constantinopel stelde inderdaad een militaire rechtbank in, die zich kon baseren op allerlei getuigenverklaringen van Ottomaanse officieren en in juli 1919 Talaat, Enver en Cemal ter dood veroordeelde. Dat was ook de straf die over Mehmet Reshid, de “slager van Diyarbakir”, werd uitgesproken, maar hij ontsnapte, schreef een zelfrechtvaardiging en pleegde zelfmoord toen de Ottomaanse autoriteiten hem op het spoor kwamen.
Een paar jaar geleden las ik de biografie van Atatürk van Andrew Mango, waarin deze ook vertelt over Atatürks jeugd in Thessaloniki – zijn geboortehuis wordt nog aangewezen – en zijn jaren in Monastir, waar een Ottomaanse legerschool was.
Dat was een moderne school en het Ottomaanse leger was al even modern. Het verloor de Balkanoorlogen vooral doordat het tegenover een krankzinnige overmacht stond en doordat het ook in Libië moest vechten. Het was echter sterk genoeg om de Geallieerden bij Gallipoli te verslaan. De modernisering van Turkije begon niet pas bij Atatürk: zijn optreden werd mogelijk doordat de modernisering al eerder was ingezet.
Portret van keizer Titus (Nationaal Archeologisch Museum, Athene)
Dit is een leuk portret van Titus, die in 79 na Chr. zijn vader Vespasianus opvolgde als keizer van het Romeinse Rijk. Het voorwerp komt uit de Griekse stad Smyrna, het huidige Izmir in West-Turkije, en is nu te zien in het Nationaal Archeologisch Museum in Athene.
En er is iets grappigs mee aan de hand. Het kapsel was in 79 uit de mode en de onderkaak is te smal. De verklaring is dat het eigenlijk helemaal geen portret is van Titus, maar van Caligula, die van 37 tot 41 keizer was. Ik stel me zo voor dat de mensen in Smyrna in 79 snel een portret van de nieuwe keizer nodig hadden en een oude buste die nog ergens op een zolder slingerde, hebben omgewerkt toen het model van de nieuwe vorst was ontvangen. Stevige lik verf erover en niemand die het ziet. Later zou er nog wel tijd zijn voor een beter portret. (Dit vertelt iets over het belang van de keizercultus en de ernst waarmee de Romeinen ermee omgingen.) Het “later” is er niet meer gekomen omdat Titus al na twee jaar overleed.
Wie wat bewaart die heeft wat. De bovenstaande foto maakten we acht jaar geleden in Aleppo in wat in 2008 het Baron Hotel heette en een eeuw geleden Baron’s Hotel.
Niet alleen Lawrence overnachtte en dineerde er (en vergat zijn rekening te betalen), het is ook waar koning Faisal de onafhankelijkheid van Syrië uitriep, waar Agatha Christie Murder on the Orient Express schreef. Tot de andere gasten behoorden Atatürk, archeoloog Max Mallowan, Charles Lindbergh, president Nasser, Charles de Gaulle, Yuri Gagarin en – hoe kan het ook anders in de Syrische hoofdstad – Hafez al-Assad.
Op 19 mei 1919 kwam de Ottomaanse generaal Mustafa Kemal aan in Samsun, een havenstad aan de Zwarte Zee. Het waren beroerde tijden. Het Ottomaanse Rijk was al sinds 1911 permanent in staat van oorlog: eerst in Libië, vervolgens in twee oorlogen op de Balkan en tot slot als partij in de Eerste Wereldoorlog. De soldaten hadden gevochten als leeuwen, maar hadden steeds terrein moeten prijsgeven. Toen een wapenstilstand een einde maakte aan de Eerste Wereldoorlog, was het land gereduceerd tot wat nu de grenzen van Turkije zijn, en Rusland, Frankrijk, Griekenland en Groot-Brittannië hoopten er nog wat hompen vanaf te kunnen snijden.
Ondanks de militaire en politieke vernedering waren er successen geweest, en Kemal Pasha – het laatste woord is een eretitel voor een generaal – had zelfs een zeer grote overwinning geboekt bij Gallipoli, waar hij de Britten had verslagen en de hoofdstad Constantinopel had gered. (Ik blogde al eens over het even lelijke als ontroerende monument in Eceabat.)
Het beste nieuws is dat in Ankara de zon wél schijnt. Het slechte nieuws is dat het Museum van Anatolische Beschavingen gedeeltelijk gesloten is. De afdeling waar enkele van de weinige Perzische vondsten uit Turkije worden geëxposeerd, werd klaargemaakt voor een verbouwing en de afdeling over Romeins Ankara was al dicht.
Het is er ook druk. Te midden van enkele groepen toeristen moest ik maar zien hoe ik de voorwerpen kon bekijken en aan mijn reisgenoten kon uitleggen. Gelukkig liepen wij langzamer, maar we moeten door zeker vijf groepen zijn ingehaald en ik heb de gids uit Istanbul die met nogal wat stemverheffing sprak, naar de hel gewenst.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.