Oude olijfbomen

Laërtes’ olijfboom

Drie jaar geleden was ik in Souk Ahras, een klein Algerijns stadje dat ooit Thagaste heette en dat de geboorteplaats is van Augustinus. Er zijn geen opvallende resten uit de Romeinse tijd, maar achter het gemeentehuis toont men een olijfboom die, zo vertelt men, eeuwenoud is. Ik blogde er destijds over – lees maar – en schreef toen dat de christelijke veelschrijver de boom minimaal zou kunnen hebben gezien.

Het is niet de enige oeroude olijfboom. Het exemplaar hierboven staat op Ithaka en men vertelt ter plekke dat de vader van Odysseus, Laërtes, er weleens ging zitten als hij het gedonder in het paleis zat was. In Athene wijzen ze Plato’s olijfboom aan. In Libanon staan bij Bcheale zestien bomen die zouden zijn ontstaan toen Noach het olijftakje zou hebben geënt dat de duif hem na de Zondvloed had gebracht. Op de Olijfberg in Jeruzalem tonen ze u de bomen waaronder Jezus zou hebben gebeden voordat Judas hem kwam verraden.

Lees verder “Oude olijfbomen”

Augustinus’ olijfboom

Wat opvalt bij het lezen van Augustinus is dit: hij was rusteloos op zoek naar de waarheid. Hij bekeerde zich dus eerst (na de lectuur van Cicero’s Hortensius) tot de filosofie, bekeerde zich tot het manicheïsme, bekeerde zich tot het christendom, bekeerde zich daarbinnen weer tot de variant die we nu orthodox noemen en vond geen rust. De polemieken rond het pelagianisme zijn niet de teksten van een man die tevreden is met wat hij heeft gevonden of heeft bereikt.

Hij was bereid voor de waarheid een hoge prijs te betalen. Hij had, in de keizerlijke residentie Milaan, een voorname positie aan het hof, stond op het punt zich in te trouwen in een vooraanstaande familie en mocht vooruitzien naar lucratieve betrekkingen in het rijksbestuur, toen hij ineens een punt zette achter die loopbaan en zich terugtrok. Augustinus was maar een venditor verborum geweest, een kletsmajoor. Het is alsof iemand die op het punt staat de Nobelprijs voor de Letteren te krijgen, concludeert dat literatuur eigenlijk maar prietpraat is, de Zweedse Academie adviseert naar de pomp te lopen en besluit de waarheid buiten de literatuur na te jagen. Dat Augustinus zoiets deed, illustreert zijn gedrevenheid.

Lees verder “Augustinus’ olijfboom”

Augustinus’ perenboom

Een van de bekendste verhalen uit AugustinusBelijdenissen is een jeugdherinnering aan de diefstal van wat peren. Samengevat komt het erop neer dat de toekomstige bisschop van Hippo vertelt hoe hij met de opgeschoten jeugd van Thagaste (het huidige Souk Ahras, waar ik vandaag hoop aan te komen) aan het spelen was toen ze naast de wijngaard van Augustinus’ familie een boom zagen vol rijpe peren. De jongens vonden de vruchten er niet bijster smakelijk uitzien maar besloten ze toch te gappen.

Zo gezegd, zo gedaan, maar de peren smaakten zo beroerd als ze eruit zagen, dus voerden ze die maar aan de varkens. “We deden het alleen omdat we zin hadden iets te doen dat verboden was”, schrijft Augustinus, die vervolgens een jammerklacht aanheft waarin allerlei Bijbelpassages doorklinken. Die vorm is minder vreemd dan het lijkt – de man dacht nu eenmaal in Bijbeltermen en de ene allusie riep de volgende op. Wie de Belijdenissen leest, went er wel aan. Wat ik echter vreemd vind, is dat Augustinus vele jaren na de gebeurtenissen, toen hij al midden veertig was, er nog steeds oprecht ontdaan door lijkt te zijn. Ik kan me niet voorstellen dat ik ooit over de diefstal van sesamkoekjes op winkelcentrum Anklaar in Apeldoorn zal schrijven dat het schandelijk was, dat ik ervan hield, dat ik hield van ten gronde gaan, dat ik mijn ondergang beminde. Augustinus heeft voor zulk exuberant rouwbeklag genoeg aan een perelaar.

Lees verder “Augustinus’ perenboom”