
Stuur uw vragen maar in, schreef ik, en wie weet of ik ze beantwoorden kan rond oud en nieuw. Ik beantwoordde in het eerste stukje de eerste vier vragen en in het tweede stukje de vragen vijf tot en met tien. We gaan vandaag verder.
11. Vraag via de mail: Wanneer kozen de Romeinen ervoor om de Griekse godenwereld over te nemen en wat dreef hen daartoe?
Business as usual. Elk volk in de Oudheid nam de goden van de buren over. De Romeinen deelden goden met de Sabijnen (zoals Janus), met de Etrusken (zoals Minerva), met de Grieken (zoals Hercules). Vaak stelde men goden met bekende namen gelijk aan vreemde goden, zodat de Romeinse Jupiter dezelfde kon zijn als de Etruskische Tinia, de Griekse Zeus of de Babylonische Marduk. De Romeinse Liber Pater was dan weer gelijk aan de Griekse Dionysos, aan de Indische Vishnu en aan de joodse Jahweh. Ik noem dit voorbeeld omdat de Grieken de naam Liber Pater weer overnamen van de Romeinen en hun Dionysos zo gingen noemen. De vakterm voor de gelijkstellingen is syncretisme.
Er komen in de loop der tijd in Italië steeds meer oosterse godheden bij met oosterse namen, zoals Mithras en Dolichenus. Migratie zal een rol hebben gespeeld. Tegelijk stijgt het aantal wijdingen aan bijvoorbeeld Mercurius en er is wel vermoed dat Galliërs hun Lugus hebben meegenomen. Waarom oosterlingen vasthielden aan de namen van hun goden terwijl westerlingen die namen aanpasten aan wat in Italië normaal was, ik weet het niet.
12. Vraag via de blog: Hoe konden de boeren de enorme overproductie leveren, nodig voor gigantische bouwwerken, steden, legers.
Ja, dat is een lastige vraag. Ik denk dat het flauwe antwoord “met moeite” nog niet eens het slechtste is. Als kengetal kon je lange tijd aanhouden dat negen boeren voldoende produceerden voor tien mensen. (Ter vergelijking: dankzij de zegening van het kunstmest kan één boer nu twintig mensen voeden.) Er waren dus weinig mensen vrijgesteld van de arbeid op het land: soldaten en ambtenaren in de eerste plaats, daarnaast priesters. Er waren dus weinig onderwijzers, wat de lage alfabetiseringsgraad helpt verklaren.
Iedereen was boer, ook de bouwers van de grote bouwwerken, de bewoners van de steden en de soldaten in de antieke legers. Er was simpelweg geen alternatief.
Het kengetal moet overigens iets worden genuanceerd. Dankzij de klimaatreconstructies van de laatste vijftien jaar denken oudheidkundigen te weten dat het Romeinse Rijk profiteerde van een klimaatoptimum. De boeren produceerden tussen pakweg 200 v.Chr. en 250 na Chr. meer dan in andere eeuwen. Hierover meer in het volgende stukje.
13. Vraag via de mail: Het paleis van Persepolis is afgebrand na Alexanders verovering. Volgens sommige bronnen was dat een bewuste actie met symbolische betekenis. Ik denk dat er een stel dronken soldaten binnenshuis om de kou te verdrijven op de vloer een vuurtje hebben gestookt dat uit de hand is gelopen. Wat vindt u?
Belangrijke delen van de paleisstad zijn nooit verbrand, zoals het paleis van Darius. De delen die wel zijn verbrand, zijn de troonzaal, het schathuis en het paleis van Xerxes. Dat zijn alle drie symbolisch belangrijke gebouwen, wat suggereert dat er een plan was. Tegelijk zijn er bronnen die suggereren dat het een dronkenmansactie was.
Misschien zijn allebei wel waar. Alles was klaar gemaakt om Persepolis symbolisch te vernietigen, maar men wilde dat vanzelfsprekend pas doen bij vertrek. Een dronken gezelschap besloot niet tot morgen uit te stellen wat het vanavond al kon doen. Meer hier.
14. Vraag via de blog: Ik wil wel iets weten over de méns achter de filosoof/wetenschapper/wiskundige.
Je zou voor de filosofenlevens het boek van Diogenes Laërtios kunnen lezen. Er is een Nederlandse vertaling door Rein Ferwerda. Maar verder weten we er weinig van en blijft er veel te vragen over. Mensen als Herodotos, Cicero en Augustinus kennen we beter.
En om heel eerlijk te zijn: doet het er veel toe? Het bewijs voor de oneindigheid van de reeks priemgetallen blijft even elegant, ongeacht wie Eukleides was.
15. Vraag via de blog: Boeddhabeelden en godenbeelden uit het oude India komen naar mijn weten voornamelijk pas voor na ongeveer 300 v.Chr., dus na Alexander. Of heb ik dat mis? Vervolgvraag: Is het te sterk gesteld dat Boeddhabeelden wortels hebben in Griekenland?
Het klopt allebei. De oudste Boeddha-afbeelden tonen niet alleen een man die gekleed gaat in een Griekse mantel (een chlamys), maar hebben ook de proporties van de Griekse sculptuur. Er is dus zeker sprake van Griekse invloed op de boeddhistische kunst. In de boeddhistische tekst die bekendstaat als Milindapañha komen vragen aan de orde die een Griekse filosoof zou hebben begrepen.
Ik hoop de komende jaren meer te vernemen over de uitwisseling van ideeën tussen het Verre Oosten en het Mediterrane gebied. Voorlopig is de oogst erg mager. Dat kan komen doordat het onderzoek van classici zich beperkt tot het Grieks en Latijn, de talen waarin ze nu eenmaal goed zijn. Als ik zie hoe traag het onderzoek op gang komt naar invloeden uit het Nabije Oosten op de Grieks-Romeinse cultuur, ben ik somber over het onderzoek naar het Verre Oosten. Maar wonderen gebeuren zo nu en dan. Dus wie weet!
[Wordt vervolgd op 10 januari met de vragen zestien tot en met eenentwintig.]
Geachte heer Lendering,
Kent u het boek “Le bateau de Palmyre. Quand les mondes anciens se rencontraient” van Maurice Sartre? Het gaat over de contacten en uitwisselingen tussen de Mediterrane wereld en o.a. India, het Verre Oosten en het Arabisch schiereiland.
In mijn opleiding kregen we aan de VUB “Geschiedenis van de Wiskunde”. De anekdotiek en sporadische karakterschetsen gaven een aangenaam menselijk-dramatisch aspect aan de anders nogal droge opleiding. De grootste winst zat in de chronologie van de ontdekkingen, die inzicht gaf in de drijfveren achter de theorie. De wiskunde die we aangereikt krijgen is doorgaans niét chronologisch, maar dient een snelle, logisch opgebouwde begripsvorming. Voor de diepgang helpt het echter te weten waarom een wetenschapper de nood voelde om een bepaalde theorie te ontwikkelen.
Bijvoorbeeld, waarom zijn er meerdere notaties voor afgeleiden en waarom duikt de ene vaker op in toepassingen van mechanica? Omdat Newton en Leibniz tegelijk en relatief onafhankelijk het concept hebben ontwikkeld, waarbij Newton het deed in het kader van zijn mechanicawetten. Zoiets kom je niet te weten als je de theorie an sich aanleert.
Het (korte) levensverhaal van Evariste Galois is een film waard en maakt zijn extreem intuitieve bevindingen, die nog eeuwenlang nazinderen in de getaltheorie, des te indrukwekkender. De vermeende uitbuiting van het Hongaarse genie Bolyai door gevestigde waarde Gauss is eveneens de moeite van het uitpluizen waard. Dat de über-samenwerker Paul Erdös sociaal zo incapabel was dat de vrouw van een bevriend professor zijn teennagels moest knippen, blijft me bij. Recenter is het kluizenaarsbestaan van Fields-winnaar Perelman een bijzonder verhaal.
Dus ja, wat detals – al dan niet smeuïge – over het leven van Euclides, zou me welgevallen.
Mij ook, om vergelijkbare redenen, maar tegen “weten we er weinig van” is weinig te doen. Anders had ik wel een potje lopen zeuren.
“Als ik zie hoe traag het onderzoek op gang komt naar invloeden uit het Nabije Oosten op de Grieks-Romeinse cultuur, ben ik somber over het onderzoek naar het Verre Oosten. ” Of die somberheid terecht is kan ik niet beoordelen. Classici zijn niet de aangewezen wetenschappers: die kennen te weinig talen. Bij inhoudelijke specialisten is de kennis van veel talen natuurlijk ook een forse taak: oudperzisch, arabisch of chinees. Nog veel onverwerkte bronnen. Enige somberheid kan ik me dus wel voorstellen en zonder teamwerk en technische doorbraken bij het ontcijferen zou het nog wel even kunnen duren. Toch zijn zulke mensen er wel. Ik lees nu een boek over de zijderoutes van iemand die probleemloos oude Chinese handschriften kan lezen.
Universitair bureaucratisch zou het nuttig zijn enkele disciplines op te richten. Maar dat zie ik totaal niet gebeuren.
Nee, de wetenschap is daarvoor te verkokerd. Soms zie je wel beweging: de archeologie heeft de ene vernieuwing na de andere. Het is dus niet alleen maar treurnis, maar de archeologie is tegelijk extreem in zichzelf gekeerd. Dat er weleens een goed idee kan komen van classici, wil er niet in, zodat je van die rare opmerkingen krijgt als zouden alleen archeologen iets over gewone mensen kunnen vertellen. Daar valt je mond dan toch van open.