
Al ruim twee jaar schrijf ik elke week een stukje over de laatste druk van het handboek waaruit ik ooit oude geschiedenis leerde, Een kennismaking met de oude wereld van De Blois en Van der Spek. Dat doe ik niet om de auteurs de levieten te lezen, maar om te kijken of mijn kennis in de pas loopt met recente inzichten. Ik schrijf dan meestal over zaken die de auteurs, een handboek zijnde een handboek, moeten overslaan of vereenvoudigen. Feitelijk verken ik de stof van het werkcollege naast het handboekcollege, waarbij de docenten de complexiteit uitleggen. Soms denk ik echter: dit moet echt anders. Zoals nu. Een van de grote innovaties van de eenentwintigste eeuw ontbreekt: de klimaatwetenschap. Ik lees broksgewijs en kan iets over het hoofd zien, maar het Romeins klimaatoptimum lijkt onvermeld te zijn.
Wetenschapsleer voor eerstejaars
Verplaats u even in de eerstejaarsstudent voor wie het handboek is bedoeld. Die leert bij de colleges wetenschapsleer dat onderzoekers werken met data – denk aan opgravingen, denk aan tekstuitgaven – maar dat patronen niet spontaan zichtbaar worden. Die herken je pas als je een vraag gaat stellen en die vraag is een reactie op de actualiteit. Vandaar het hoge in-de-Oudheid-hadden-ze-ook-gehalte van mijn vak: terwijl de huidige onderzoekers kijken naar ecologische en klimatologische kwesties, keken ze in de jaren negentig naar globalisering en wereldgeschiedenis, was in de jaren tachtig gender een populair onderwerp en was er in de jaren zeventig aandacht voor de sociale en economische verhoudingen. Je vertrekpositie verandert voortdurend. En dus verandert ook de Oudheid voortdurend.
Schrijven dat de oude wereld telkens weer nieuw is, is geen grappige oxymoron maar een tautologie. Het is immers onvermijdelijk dat we inspiratie ontlenen aan het heden, het tijdvak waarin onze vragen ontstaan en dat we beter kennen kunnen. De nieuwe inzichten die je zo opdoet, zeggen ook niets. In elk geval niet over de gezondheid van een discipline. Wie wil weten of een vak vitaal is, kijkt immers niet naar nieuwe inzichten maar naar nieuwe soorten inzicht.
Tot zover wat eerstejaarsstudenten over wetenschapsleer vernemen terwijl ze ook hun eerstejaarscollege oude geschiedenis krijgen. Het is een gemiste kans om in het handboekcollege niet aan te geven dat oude geschiedenis innovatie kent en een gezond vak is. Een in 2020 uitgegeven herdruk van een handboek zou mijns inziens iets moeten doen met de klimaatwetenschap.
Het antieke klimaat
Het uitleggen daarvan veronderstelt geen hogere wiskunde. Zelfs een blogger kan vertellen wat dendroklimatologen doen. Wat isotopen zijn, weet iedereen die de derde van het VWO heeft afgerond, dus je hoeft beryllium-10 niet uit te leggen. Je hoeft alleen te vertellen dat als er veel zonneactiviteit is, er minder 10Be neerslaat en dat dit te registreren valt aan de hand van jaarringen en ijslaagjes. Die twee “archieven” tonen ook vulkaanuitbarstingen die, indien ze voldoende ernstig zijn, kunnen leiden tot afkoeling. Ander isotopenonderzoek richt zich op stalactieten en is wat ingewikkelder. Dat we weten dat gletsjers zich terugtrokken, is dan weer eenvoudig uit te leggen.
Teksten helpen ook nog. Ptolemaios van Alexandrië en de Babylonische Astronomische Dagboeken vermelden regen op momenten waarop wij die niet verwachten. Plinius de Oudere weet dat de beuk in zijn tijd hoger in de bergen groeide dan vroeger. Hoe hij dat kan weten, weet ik niet, maar het past bij het beeld dat het in zijn tijd vochtiger was.
De afgelopen kwart eeuw is best het een en ander duidelijk geworden over het antieke klimaat. Primo, we weten van een stevige crisis rond 2200 v.Chr. Secondo, we weten dat er iets is gebeurd in de Late Bronstijd. Of dat te relateren is aan de Mediterrane geschiedenis – de Zeevolken! – is dan weer wat lastiger omdat de datering van de gebeurtenissen complexer blijkt dan we dachten. (Het is mogelijk dat Ramses II veertig jaar later regeerde dan de Cambridge Ancient History in 1975 nog schreef. Dat maakt de relatie tussen de algemene, trage klimaatontwikkeling en de evenementiële geschiedenis lastig te bepalen.) Terzo, de Assyriërs profiteerden van een betrekkelijk vochtig klimaat, dat verstedelijking bevorderde.
Het Romeinse klimaatoptimum
En er was dus – quarto – een Romeins klimaatoptimum. Dat duurde van de derde eeuw v.Chr. tot pakweg 200 na Chr. Daarop volgde een overgangsperiode tot het midden van de vijfde eeuw. Tot slot was er een koele periode die eindigde rond 700 na Chr. Het steekt uiteraard niet op een decennium eerder of later.
Tot de kenmerken van het Romeins klimaatoptimum behoren betrekkelijke warmte, vochtigheid en stabiliteit. Warmte deduceren we uit de 10Be-isotopen, de terugtrekking van de gletsjers en de groei van bomen. Jaarringen documenteren ook de vochtigheid. De stabiliteit blijkt uit alle bewijscategorieën, maar ook uit het ontbreken van grote vulkaanuitbarstingen in de tijd van pakweg keizer Augustus tot en met Antoninus Pius.
Het klimaat was gunstig voor de landbouw en vormt de verklaring voor de groeiende welvaart in het Romeinse Rijk en in het China van de Han-dynastie. De snelle urbanisatie van de Maghreb – zeshonderd steden terwijl Gallië er zestig had – hangt samen met het feit dat het betrekkelijk vochtig was. Aan het einde van het Romeins klimaatoptimum zien we daar ook een verschuiving naar de productie van andere gewassen, die de rijkdom van de Maghreb nog verder bevorderde. Bij de Garamanten, diep in de Sahara, lukte dat niet: de woestijnkunst kwam ten einde. Handel tussen de Maghreb en subsaharaal Afrika werd moeilijker.
Belanghebbenden
Nogmaals: ik maak de auteurs van het handboek geen verwijten. Een handboek moet aan de eisen van allerlei belanghebbenden tegemoet komen en het is niet mogelijk dat goed te doen. Het is als een Zwitsers zakmes dat alles doet maar niets echt goed. Ik denk echter dat in dit geval de tekst van Een kennismaking met de oude wereld echt anders moet. Eén van de belanghebbenden is immers de docent wetenschapsleer, die net heeft uitgelegd met welk criterium we de gezondheid van een vakgebied vaststellen. Het lijkt me zinvol als oudheidkundigen die gezondheid dan tonen. Laat in een handboek die ellenlange beschrijving van de Romeinse standenstrijd maar achterwege.
Los daarvan denk ik dat oudheidkundigen er belang bij hebben te tonen dat de spreekwoordelijke irrelevantie van hun vak – it’s just ancient history – misplaatst is. Er zijn zo nu en dan wel degelijk nieuwe soorten inzicht, er is vooruitgang. En wie per se een I.D.O.H.Z.O. wil doen, mag zeggen dat ze in de Oudheid ook klimaatverandering hadden. Al geloof ik niet dat oudheidkundigen er belang bij hebben achter andermans actualiteit aan te hobbelen.
Naschrift
De Leidse oudhistoricus Miko Flohr attendeert me op het eurocentrische van de naam Romeins klimaatoptimum. “Het is zeer wel mogelijk dat wat ‘positieve’ impact had in het Mediterrane gebied, in de Chinese laagvlakte en in Zuid-Azië, in Iran en Centraal Azië omgekeerd uitpakte. Dus over wiens optimum hebben we het hier?”
“Schrijven dat de oude wereld telkens weer nieuw is, is platvloers.”
Het is niet platvloers, het is gewoon fout. Het enige dat nieuw is is onze invalshoek. En daar is niets mis mee, op voorwaarde dat we van deze subjectiviteit bewust zijn. Daardoor begrijpen we onszelf beter en dat is één van de doelstellingen van de menswetenschappen.
Het aardige van ecologische en klimaatwetenschappelijke kwesties is dat er objectief aan te meten valt. Er is minder ruimte voor ideologisch misbruik. Al heb ik meer dan genoeg vertrouwen in de mensheid om te verwachten dat dat toch geprobeerd zal worden, ongeveer zoals bepaalde politici de immigraties van de Vijfde Eeuw misbruikten voor hun politieke agenda.
“Al geloof ik niet dat oudheidkundigen er belang bij hebben achter andermans actualiteit aan te hobbelen.”
Het zou eerder andersom moeten zijn.
Ik heb die passage net iets anders geschreven. En een aardige correspondent laat me weten dat pubers in 3vwo al weten wat isotopen zijn, dus ook dat heb ik verbeterd.
Ik vrees dat je, door een verband te leggen met de inleiding wetenschapsleer die studenten inderdaad tegelijk krijgen met hun eerste “kennismaking met de oude wereld”, vasthoudt aan de norm dat een opleiding een samenhangend geheel is. Die ambitie is er natuurlijk al heel lang niet meer. Maar je naïviteit is wel lief en aandoenlijk.
Wat dat naschrift betreft: ja, zo kun je overal wel een probleem van maken.
Ik heb al geschreven over het politieke karakter dat besloten ligt in de naamgeving (“the power of description”): de Sumerische Renaissance, Klassiek, het antropoceen, de gouden eeuw enz. Een neutrale naam bestaat niet en dat geldt voor alles dat we in woorden vangen. Het eerstejaarsvoorbeeld van Chris Lorenz is het verschil tussen “het gepeupel heeft koning Lodewijk XVI is vermoord” en “de beul heeft burger Capet terechtgesteld”.
Je moet je ervan bewustzijn. Pogingen neutrale woorden te vinden zijn zinloos. Ik was in elk geval niet alert op het Romeinse klimaatoptimum. Flohr mag me daar best op wijzen.
Of het woord middeleeuwen. Daar valt ook genoeg op aan te merken, bijvoorbeeld dat er in andere delen van de wereld geen “midden” tijd was. En in Europa misschien ook niet. Maar we noemen het toch maar zo omdat de term zo ingeburgerd is.
Ondanks alles is er toch wel wat voor de term Middeleeuwen te zeggen. In elk geval een periode van grofweg duizend jaar in Europa met alle mitsen en maren die toch wel een bepaald tijdperk aangeeft. En een beter woord daarvoor dan Middeleeuwen gaan we nooit meer krijgen denk ik.
‘Het gepeupel vermoordde Lodewijk XVI’ is geen invalshoek, het is gewoon fout.
Aangezien de gevolgen van die klimaatschommeling voor de Romeinse wereld (of de wereld die er Romeins door geworden is) zo positief waren, mag je dat gerust het Romeinse klimaatoptimum noemen.
Een bijkomend gevaar van I.D.O.H.Z.O. is dat klimaatverandering erdoor geminimaliseerd kan worden, terwijl wat wij meemaken toch van een heel andere orde is.
Aan dat laatste had ik nog niet gedacht maar het is waar.
Ik begrijp de kritiek van Flohr niet goed. Zoals ik het begrijp duidt de term ‘optimum’ als we het over het klimaat hebben op een periode waarin de temperatuur relatief constant is en hoger dan in de voorafgaande en de volgende periode. Wat is daar Eurocentrisch aan?
Het is zeer wel mogelijk dat een optimum op de ene plaats gunstige gevolgen heeft en op de andere plek ongunstig, maar dat maakt de term ‘optimum’ toch niet Eurocentrisch? Het is toch niet zo dat de temperatuur op de Chinese laagvlakte tijdens de periode waar het omgaat daalde?
Of bedoelt Flohr dat het Eurocentrisch is om een globaal optimum Romeins te noemen? Maar dan snap ik de toelichting nog minder.
Flohr heeft dit blogje helemaal niet gelezen. Anders had hij wel geweten dat het gaat over onderwijs. Flohr had al veroordeeld voordat hij had begrepen.
Dat vind ik een wat hard oordeel.
Volgens mij heeft Arno Wouters hier gewoon een goed punt. Een Romeins optimum kan best bestaan hebben naast, laten we zeggen, een Centraal-Aziatisch pessimum. Dat doet naar mijn mening niets af aan het bestaan van een voor het RI gunstig optimum. Misschien zit Flohrs ergernis in het feit dat Westerse historici te weinig oog hebben voor de geschiedenis buiten Europa. Daar heeft heeft hij dan weer een punt, maar dat is eigenlijk een andere discussie.
Onderzoek van veranderingen van het klimaat zijn binnen de archeologie breder bekend, hoewel onderzoek van schommelingen in dat klimaat van meer recente datum is. Ik ben het met Jona eens dat dit onderdeel moet zijn van het onderwijs. Deze schommelingen in het klimaat beïnvloeden de ecologische omstandigheden en daarmee ook de leefomstandigheden. De schommelingen hebben vaak een min of meer lokaal karakter, die niet overal hetzelfde uitpakken.
De schommeling in het klimaat rond de Middellandse Zee pakte positief uit voor het Romeinse Rijk, zoals uitgelegd door Jona; daarmee is het zeker een Romeins klimaatoptimum.
Ik kan me wel voorstellen dat de bijvoorbeeld de Galliërs, Carthagers of de bewoners van het Iberische schiereiland hun situaties niet als ‘optimaal’ hebben omschreven (al die doorvoede Romeinse soldaten waren best wel vervelend); de pre-Marokkanen dan weer wel. Een klimaatschommeling rond de Middellandse Zee kan zomaar invloed hebben gehad op noordelijke streken, de energie voor de hogere temperatuur en de neerslag moet ergens anders vandaan gekomen zijn (meer dan alleen de sub-sahara regio?)
Ik denk dat enig scepsis over het gebruik van het woord optimum op zijn plaats is, ik begrijp in dit geval de relatie naar eurocentrisme niet zo goed.
[Blockquote] De schommeling in het klimaat rond de Middellandse Zee pakte positief uit voor het Romeinse Rijk […] daarmee is het zeker een Romeins klimaatoptimum.
Voorzover ik weet impliceert de term ‘optimum’ in de klimaatwetenschappen net zo weinig dat de effecten gunstig zijn als ‘positief’ in de medische context dat impliceert.
De stelling is dat die schommeling in culturele zin gunstig uitpakte voor de Romeinen en niet voor andere culturen. Voor de Romeinen kan men spreken van een optimum, dat staat m.i. los van de klimaatwetenschappelijke definitie.
Ik denk dat de individuele patient echt een ander beeld heeft van positief dan de contextuele betekenis van positief in de medische wereld. dat laatste zal de gemiddelde patient worst zijn.
Natuurlijk staat die niet los van de klimaat wetenschappelijke traditie. Al ver voor er gesproken werd over een Middeleeuws klimaatoptimum en, dus, nog verder voor er van een Romeins klimaatoptimum gesproken werd, sprak men van een vroeg-eoceens klimaatoptimum ong. 50 miljoen jaar geleden), een midden-mioceens optimum (15 miljoen jaar geleden). Dat taalgebruik is gewoon overgenomen door de oudheidkundigen
Kom op zeg, wie is er nu blij als ie positief test voor COVID/Corona? En ik heb ook nog nooit iemand ontmoet die het gunstig vond om zero-positief te zijn
Het lijkt er op dat ik een beetje wiskunde moet uitleggen. Van Wikipedia: “Een optimum is een getalsmatig uitgedrukte, maximale of meest gewenste respons, resultaat, oogst of geval.”
Nou betwijfel ik of de Romeinen een beter klimaat wensten, omdat ze er nauwelijks benul van hadden voor zover ik weet. Deze definitie is objectief. Zo is er een genocide optimum tussen 1941 en 1945 aan te wijzen; op een heel andere plaats ook tussen 1975 en 1979. Ik kan me niet voorstellen dat ook iemand hier dit “een positieve impact” noemt. Bovendien zijn beide optima lokaal (respectievelijk Oost-Europa en Cambodja).
Flohr heeft het gewoon fout.